© Charlotte Koster
In het jaar van de rode os, het romandebuut van Marije Langelaar, is een kort drieluik waarin droom en werkelijkheid zich zacht naast elkaar neervlijen, op zoek naar een perfecte symbiose.
De afgelopen jaren heeft de in Zeeland geboren Marije Langelaar (1978) geduldig een mooie reputatie opgebouwd als dichter. Met haar bundels De rivier als vlakte (2003), De schuur in (2009) en Vonkt (2017) sleepte ze verschillende nominaties en prijzen in de wacht, zowel in Vlaanderen als Nederland.
Net voor de zomer van 2020 verscheen haar prozadebuut In het jaar van de rode os, waarin de stem van de dichter duidelijk doorklinkt. Dit is een boek vol speelse, originele metaforen, waarin niets is wat het eerst lijkt, en waarin zo niet alles, dan toch heel veel mogelijk blijkt. En waar alles met alles en iedereen met iedereen in verbinding blijkt te staan, als je maar aandachtig genoeg leest. Dat heeft als voordeel dat je ook je eigen verbeelding volop kunt loslaten op de verhalen die Langelaar serveert.
Dit is een boek vol speelse, originele metaforen, waarin niets is wat het eerst lijkt, en waarin zo niet alles, dan toch heel veel mogelijk blijkt
De roman wordt gepresenteerd als een drieluik. In het eerste deel, ‘Land’, maken we kennis met een jong meisje, al blijft haar leeftijd onduidelijk. Ze is schuchter, blijft het liefst onzichtbaar. Tijdens de zwangerschap van haar moeder wordt ze weggebracht naar haar oma, waar ze avonturen beleeft met een buurjongen die ze leuk blijkt te vinden. Dat is aardig meegenomen, want voor het overige valt er niet veel te beleven op de boerderij van oma: “De dag was opgedeeld in het klaarmaken van voedsel en het verteren ervan.”
Deel twee, ‘Lasso’, is een dystopisch verhaal, waarin de wereld ten prooi is gevallen aan GZD, Gedeeltelijke Zwaartekracht Deprivatie, waardoor mensen en voorwerpen soms beginnen rond te vliegen. Bij momenten is de GZD zo sterk dat mensen, dieren, auto’s en fietsen brandend in de dampkring verdwijnen. GZD blijkt net als COVID-19 de wereld te verdelen in believers en non-believers: sommige mensen geloven dat GZD de wraak is van de planeet op de mensheid, en menen dat de mens zich niet langer mag verzetten. Zij gaan gekleed in het wit en laten zich bij een nieuwe GZD-aanval gewillig opslokken door het zwarte heelal.
Het derde en laatste deel is dan weer een brievenroman. Een vrouw, ergens in een Spaanstalig land, schrijft brieven aan een condor, een gier die vooral voorkomt in het Andesgebergte. Ze is niet alleen helemaal in de ban van deze condor, ze gelooft ook dat ze vroeger zelf een condor was, zelf van die machtige vleugels had, vleugels waar ze naar terugverlangt, vleugels die haar vrijheid kunnen geven…
Deze roman vraagt erom gelezen te worden als een poëziebundel, met oog voor alle details, en voor het rijke taalgebruik
Het wordt nooit expliciet duidelijk gemaakt, maar de drie delen van het boek zijn wel degelijk met elkaar verbonden. Je kunt aannemen dat hier altijd dezelfde vrouw aan het woord is, maar meer nog dan door die voor de hand liggende mogelijkheid zijn de verhalen aan elkaar gelinkt door subtiele verwijzingen. In ieder verhaal duikt een baby op, en dat is niet altijd vertederend, heuglijk nieuws. In elk verhaal is het oppassen voor kieren, want in die kieren dreigt het leven langzaam maar zeker te verdwijnen. Er is opstuivend zand, er zijn ossen, uiteraard, er zijn andere signalen van de natuur. Hier herkennen we volop de dichter uit Vonkt, een bundel waar ook mystieke en spirituele elementen in vervat zitten. Vooral in dit derde deel schuiven droom en werkelijkheid ineen, weet je niet meer wat droom is en wat niet.
Langelaar speelt zo een heerlijk spel met haar eigen verhalen, en met de lezer. Dit is een boek om rustig te lezen, als straks het haardvuur weer knispert, en woord voor woord te proeven, want anders dreigt er veel verloren te gaan. In het jaar van de rode is een roman die erom vraagt gelezen te worden als een poëziebundel, aandachtig, met oog voor alle details, en voor het speelse, originele, rijke taalgebruik van Langelaar. Dan doet het er ook weinig toe dat je al eens een verwijzing mist, of niet alle verbanden merkt tussen de drie delen. Uiteindelijk zijn er wel genoeg aanknopingspunten om te zien dat alles in aanraking komt met alles, en iedereen met iedereen, dat we niet los van elkaar (kunnen) leven.
Dat dit niet altijd vrolijk stemt, hoeft wellicht geen betoog. Maar toch is er nog altijd mogelijkheid tot troost. Of zoals Langelaar het schrijft: “Dit vond ik geruststellend, wanneer alles en iedereen je teleurstelt is er altijd nog de pikzwarte nacht en de bomen. En de wind. Het zand dat opstuift. Zoveel is nodig.”