‘De hotelgids’ van Loes Wijnhoven: een millennial zoekt de zin van het leven
Loes Wijnhoven schreef een bij momenten bijzonder grappig debuut over hoe een millennial het leven probeert te leven, zwervend van hotel naar hotel.
Volgens een bescheiden, volstrekt onwetenschappelijke rondvraag die ik onlangs organiseerde, bestaan er grofweg drie soorten zomerlezers. De eerste categorie profiteert van de betrekkelijke rust en de vrije tijd om de echte klassiekers te (her)lezen. Zij hebben Michel de Montaigne, Marcel Proust of Thomas Mann op de leeslijst staan, dikke kluiven waar tijdens het drukke werkjaar het uithoudingsvermogen voor ontbreekt. Een andere groep lezers maakt van de extra tijd gebruik om oude favorieten te herlezen, in de hoop vast te stellen dat die nog steeds voor evenveel leesplezier zorgen. Die favorieten kunnen zowel J.D. Salinger als Willy Vandersteen heten.
© Marc Nolte
Een laatste groep viert tijdens de vakantie graag even de teugels en grijpt naar ontspannende literatuur, geschikt voor lezing aan de rand van het zwembad, waar joelende kinderen om aandacht vragen. Ze kiezen voor goed geschreven boeken die vlot weglezen, die niet hoogdravend zijn maar toch de nodige diepgang hebben, romans met vaart en heel vaak humor.
De lezers uit die laatste categorie kunnen deze zomer probleemloos De hotelgids van de Nederlandse Loes Wijnhoven (1990) op de leesstapel leggen. Zo zijn ze gegarandeerd van enkele uren onvervalst leesplezier, waarbij de lach nooit ver weg blijft en aan het eind toch weer enkele nieuwe inzichten naar boven komen.
Wijnhoven is een prille dertiger. Een millennial dus, volgens de kenners die generaties een naam geven en daar meteen allerhande eigenschappen aan koppelen. Liefhebbers van de nederpop zouden Loes Wijnhoven kunnen kennen van de band Clean Pete, waarin ze samenspeelt en zingt met haar tweelingzus Renée. Samen maken ze knappe Nederlandstalige singer-songwritermuziek, die ondanks de taalbarrière door het toonaangevende muziekblad Rolling Stone als “intriguing” werd bestempeld.
Als Loes Wijnhoven niet werkt aan songs of zingt, dan schrijft ze, meldt de uitgever op de binnenflap van haar debuut. En ook dat doet ze bij momenten intrigerend. Haar stijl is lichtvoetig, speels, vaak tongue in cheek, want ironie blijkt nou eenmaal een levenshouding te zijn van millennials.
We maken kennis met hoofdfiguur Louisa op het moment dat ze breekt met haar vriend van het moment, Ivo. Deze radiopresentator met een stem om bij klaar te komen is wel rijk en lief en zo, en samen vormen ze een droomkoppel waarvoor mensen op straat spontaan beginnen te applaudisseren, maar na enkele maanden beseft Louisa dat ze zich stierlijk verveelt aan zijn zijde. En verveling, dat is doodzonde. Louisa wil in glitterjurk feestjes afstruinen en knappe mannen versieren, dat is het leven.
Terwijl ze breekt met Ivo “leent” ze nog snel zijn idee om een hotelgids te schrijven, een verzameling verhalen over hotelkamers, die plekken die voelen “alsof je tijdelijk je leven opnieuw vormgeeft, zonder herinneringen in de muren, zonder toekomstdromen op het plafond, er is alleen maar hier en nu en deze kamer”.
Dus vertrekt Louisa in haar eentje en met een minimaal budget op zwerftocht, beginnend in Parijs. Dat doet ze zonder al te hoge verwachtingen, behalve de hoop op een spannender leven. Als klassieke zangeres mocht ze ooit zingen in haar favoriete concertzaal, het Amsterdamse Concertgebouw, maar net daar ging het heel even fout. Het afkeurende zuchtje van een vrouw op de eerste rijen houdt haar jaren later ’s nachts nog wakker. Ze beseft dat ze nooit de absolute controle zal hebben over haar prestaties, hoe goed ze zich ook voorbereidt. Dus laat Louisa alle controle varen, en geeft ze zich over aan het toeval.
Tussen alle lichtvoetige beschrijvingen van bedavonturen, feestjes, recepties en andere bacchanalen door leert Louisa zichzelf kennen
Dat brengt haar op verrassende plekken, van poepchique kasteelhotels in de groene rand van Parijs over keurige familiehotels op Waddeneilanden tot sjofele achterafhotelletjes in Berlijn. Louisa leert er nieuwe vrienden voor het moment kennen, die niet zelden bij haar in bed belanden. Want in seks heeft Louisa altijd wel zin, het is een van haar belangrijkste drijfveren. Het was na die fatale nacht in het Concertgebouw dat ze voor het eerst door de straten dwaalde om een willekeurige jongen op te pikken. De vleselijke liefde met een volstrekte vreemde na het concert geeft haar het gevoel toch weer even volmaakt te zijn, een godin. Op den duur kan ze niet meer zonder.
Maar zwervend van hotel naar hotel en van tijdelijke seksvriend naar eenmalige vriendinnenclub leert Louisa dat dat fladderende leven ook niet zaligmakend is. Tussen alle lichtvoetige beschrijvingen van bedavonturen, feestjes, recepties en andere bacchanalen door leert Louisa zichzelf kennen, een beeld van zichzelf te vormen. En dat is niet altijd even fraai, beseft ze met de nodige zelfkritiek.
Dat geeft De hotelgids een licht filosofisch tintje, waardoor het boek meer diepte krijgt dan je aanvankelijk vermoedde, al is die vergelijking met Sartre op de binnenflap wel wat overtrokken. Maar geen nood, er blijven genoeg originele gedachten over om even langer bij stil te staan. En na te denken over hoe millennials nu echt in het leven staan.