In het dorpje Amen kwam Thomas Heerma van Voss terecht in De Literaire Hemel voor een interview over zijn nieuwste roman. Zeker, over zulke optredens voor een paar tientallen mensen is het makkelijk lacherig doen. Maar is aandacht niet een vorm van waardering, of in elk geval van belangstelling – hoe klein het café of hoe beperkt het aantal lezers ook is?
Eindelijk, ik belandde in de literaire hemel. Het podiumprogramma met die naam werd al voor mijn geboorte opgericht, door de vriendelijke vrouw die me nu op het station stond op te wachten. Kort grijs kapsel, ferme handdruk, stevige tred. Alles aan haar maakte een daadkrachtige indruk, op weg naar de auto moest ik mijn best doen om haar bij te houden.
Assen. Ik kon me niet herinneren dat ik hier ooit eerder was geweest. Terwijl we over donkere weggetjes naar onze bestemming reden – omringd door bomen en rijtjeshuizen met kerstverlichting of knipperende televisieschermen – vertelde de vrouw dat ze al decennia in deze regio woonde. “Ik heb je vader ook nog bij ons ontvangen.” Niet zonder trots vervolgde ze dat ze De Literaire Hemel zelf had opgezet, vier keer per jaar nodigde ze schrijvers uit voor een openbaar interview, altijd in hetzelfde bluescafé. Dat lag in het dorpje Amen.
Het bluescafé was een gemoedelijke plek, met tapijt en veel hout, gelegen op een verder verlaten kruispunt. Er zaten een stuk of vijfentwintig mensen te wachten, zo te zien bijna allemaal van pensioengerechtigde leeftijd. Vriendelijk geknik, beleefd geglimlach over en weer. Mensen van de Stichting Literaire Activiteiten Drenthe kwamen zich allemaal keurig aan me voorstellen.
Het werkelijk opmerkelijke is dat dit alles bestaat. Dat er een hele infrastructuur is van voorleeszaaltjes en luisteraars voor zulke avonden
Omdat ik recent een roman heb uitgebracht, beland ik de laatste tijd weer geregeld op podiumpjes om iets voor te lezen of te vertellen, en het is makkelijk om daar lacherig over te doen, want het wordt weliswaar “optreden” genoemd, maar het is vaak toch een nogal statische bedoening, er komen zelden meer dan enkele tientallen mensen op af en die mensen zijn hoogstzelden onder de vijftig.
Maar het werkelijk opmerkelijke is dat dit alles bestaat. Dat er een hele infrastructuur is van voorleeszaaltjes en luisteraars voor zulke avonden, dat iemand in het dorpje Amen (tweeduizend inwoners) denkt: ja, dit bluescafé, daar moet een literatuuravond komen, ik ga schrijvers uitnodigen – en dat vervolgens ruim veertig jaar volhoudt.
Tijdens De Literaire Hemel werd ik geïnterviewd door een journalist genaamd Joep. Een aardige, enthousiaste man die zich nauwgezet had voorbereid, mijn boek zat onder de plakkertjes, voor hem lag een stapel A4’tjes vol vragen.
Ik wilde nog zeggen dat ik de pedanterie van het boekenvak zo innemend vind contrasteren met de kleinschaligheid ervan
Nog voor ons gesprek goed en wel begonnen was, informeerde hij naar een detail uit mijn boek, daarna wilde hij weten hoe deze roman zich tot mijn eerdere romans verhield, hoe mijn schrijven was veranderd. Wezenlijke vragen, maar was ik wel degene die daar iets zinnigs over kon zeggen? En een aanzienlijk gedeelte van de aanwezigen kende mij vermoedelijk amper, dan had het toch iets potsierlijks als ik mijn eigen schrijfwerk ging duiden en vergelijken?
Joep pakte er een nieuw papier bij, begon over de krant waarvoor hij al jaren werkte. “Wij hebben vergelijkbare problemen als een literair blad. Maar eigenlijk gaat het helemaal niet om lezers, toch? Het gaat om plezier.”
Ik knikte.
“Het blad in jouw boek is natuurlijk zieltogend”, zei Joep. Er kwam geen vraagteken, hij begon aan een opsomming: afgelopen zomer had ik een stuk geschreven over een loods vol ramsjboeken, ik had eerder twee boekjes over een kleine uitgeverij gepubliceerd, in mijn columns voor de lage landen draaide het vaak om pietepeuterige initiatieven of mislukte voorleessessies – was ik zo somber gesteld over de literatuur in Nederland, zag ik er zo weinig heil in, beschreef ik een wereld die ten einde liep?
“Voor mij zijn al die stukken en verhalen liefdesverklaringen”, zei ik.
Dat meende ik, al weet ik niet of ik het goed uitlegde. Ik wilde nog zeggen dat ik alleen schrijf over zaken die me aan het hart gaan, dat het me bij mijn boeken ook juist gaat om de stijl, dat ik de pedanterie van het boekenvak zo innemend vind contrasteren met de kleinschaligheid ervan, dat ik in de geest van Elsschot bij mijn laatste roman iets kleins, komisch probeerde te combineren met iets zwaars omdat ik denk dat die twee tonen elkaar versterken.
“Je boek gaat natuurlijk erg over je vader en zijn sterfbed”, zei Joep, hij wilde al door naar het volgende onderwerp, hij wilde van alles weten. Hij vroeg: “Heeft je broer het gelezen?”
“Nee”, zei ik.
“Hebben jullie erover gepraat?”
“Nee”, zei ik.
“Hebben jullie niet zo’n band?”
“Nee”, zei ik.
“En je moeder?”
“Die las het wel.”
“En wat is eigenlijk het belang van een literair blad, waarom zat jij ooit in de redactie?”
De interviewer was ergens naar op zoek, maar waarnaar? Een persoonlijke onthulling, doembeelden over de literatuur of juist een lofzang op de kleinschaligheid? Ik kwam er niet achter, misschien zocht Joep ook niet iets specifieks, misschien wilde hij gewoon een duidelijke emotie van me, een groot gebaar. Ik bleef kalm – in zekere zin draaide mijn boek daar ook om, beheersing als zege en handicap, alleen daar kwamen we niet over te spreken, onze tijd zat er al op, de literaire hemel werd gepauzeerd.
Misschien wilde de interviewer gewoon een duidelijke emotie van me, een groot gebaar. Ik bleef kalm – in zekere zin draaide mijn boek daar ook om, beheersing als zege en handicap
Een kale man stapte op me af en zei dat het zo mooi was dat ik mijn zielsplan volgde. Dat woord gebruikte hij veelvuldig, zielsplan. Ook zei hij: “Ik heb je vader gekend, via de bluesmuziek. Allebei fan. Ik kende hem precies als die beetje norsige man die jij net beschreef.”
Norsig? Had mijn vader in mijn woorden zo geklonken? Ook wat ik over mijn vader had gezegd bedoelde ik als weinig anders dan een ingetogen liefdesverklaring.
Vaak is aandacht toch een vorm van waardering. Of in elk geval van belangstelling. Ergens woorden aan geven, details de moeite de waard vinden om te noteren – voor mij zijn dat doorgaans activiteiten van genegenheid. Waarom zou ik schrijven over zaken die me niet raken?
Ik liep een rondje door dat bluescafé, met foto’s aan de muur van onbekende muzikanten, oude stamgasten. Ik keek naar de aanwezigen die braaf op hun stoelen bleven zitten, naar de bedrijvige vrouw die de literaire hemel had opgericht, naar de boekverkoper die achter een volgestouwde tafel stond en met een glimlach tegen me zei: “De vorige edities waren wel drukker, toen verkochten we ook een stuk meer. Maar wil je misschien vijf exemplaren signeren voor in de winkel?”
Ik glimlachte terug. Ontroerend vond ik het, die hoopvolle ondertoon van haar stem, het gebrek aan spot of cynisme.
Het programma ging verder, Joep zat alweer klaar met een nieuw boek, nieuwe plakkertjes, nieuwe vragen. De geïnterviewde na de pauze had een flinke baard en was schrijver van een persoonlijk non-fictieboek. Het interview ging over het verschil tussen stad en platteland, maar ik hoorde slechts de helft, want anders miste ik de trein – als enige moest ik terug naar Amsterdam.
Fluisterend bedankte ik de organisatie, en zo geruisloos mogelijk verliet ik het bluescafé, weg van de hemel.
Een liefdesverklaring, ja, in zeker opzicht was deze hele avond dat
Ditmaal werd ik vervoerd door een andere vrouw, alweer zo’n vriendelijk type. Drie keer zei ze dat ze het ondanks haar pensionering ontzettend druk had. Een van die bezigheden was haar inzet voor de Stichting Literaire Activiteiten Drenthe, dat deed ze nu enkele jaren, “het is een heel leuke club”. Maar toen ik doorvroeg, sloeg ze een somberder toon aan. De politiek maakte hier ook op deze vierkante kilometers een ruk naar rechts, de vraag was welke rol cultuur in de toekomst zou blijven spelen, “het zou mooi zijn als de literaire hemel haar vijfenveertigjarig jubileum in elk geval haalt, maar daarna… ik weet het niet.”
We lieten Amen achter ons. De vrouw reed hard over de lege weggetjes, eenmaal bij het station moest ik nog twintig minuten wachten. Ik drentelde over het perron, langs wat pubers die alleen maar aandacht voor hun telefoon hadden. De lucht was koud en helder, ik wreef mijn handen warm. Een liefdesverklaring, ja, in zeker opzicht was deze hele avond dat, de hemel die hier elke paar maanden werd opgetuigd, de welwillendheid die me nu al met heimwee vervulde.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.