Een studente interviewt Thomas Heerma van Voss over het literaire veld en legt hem een serie foto’s voor: welke van deze twee weerspiegelt de Nederlandse literatuur? Welke zijn relatie met zijn uitgever? ‘Gaandeweg voelde het alsof we hier verder keken dan 2023, alsof we mijn afgelopen jaren onder de loep namen.’
Op de valreep van het jaar meldde zich een studente. Had ik misschien zin om voor haar scriptie-onderzoek een uurtje wat vragen te beantwoorden?
© Valeriia Harbuz / Pexels
Kort daarvoor had ik het plastic kerstboompje van mijn zolder gehaald dat een vriend jaren geleden aan me gaf, “jij moet eens iets víéren”, en dat sindsdien elke winter kort achter mijn raam staat. Ook was ik stilletjes al begonnen met terugblikken, of misschien is ordenen een beter woord; niet uit sentimentele overwegingen, bij goede voornemens blijf ik doorgaans ver vandaan, maar ik houd van lijstjes, van de suggestie van overzicht.
Beste films van het afgelopen jaar? Aftersun. Past Lives.
Beste romans? José Emilio Pacheco – Gevechten in de woestijn. Sacha Bronwassers Luister.
Beste muziek? Caroline Polachek – Desire, I Want to Turn Into You. (Eervolle vermelding: Eddie Chacon – Sundown.)
Beste soundtrack en dus schrijfmuziek? Ludwig Göranssons Oppenheimer.
Nee, natuurlijk had ik geen zin om af te spreken, toch stemde ik toe. Misschien had het eindejaarsgepieker me wat week of inschikkelijk gemaakt, al was het geloof ik vooral de herinnering aan mijn eigen collegejaren die me in beweging bracht. Aan de moeite die het me destijds kostte om de paar benodigde mensen voor mijn scriptie te spreken te krijgen.
© Charles Deluvio / Unsplash
Ik belandde tegenover een energieke, sympathieke twintiger die vertelde over haar onderzoek naar het literaire veld – een term die me al helemaal terugbracht naar de collegebanken – en juist omdat ze nog niet precies wist wat ze wilde weten, ging ze gewoonweg interviews afnemen. Ze had mij niet uitverkoren, ze sprak met een stortvloed aan mensen, behalve schrijvers ook redacteuren, uitgevers, agenten, programmamakers.
“Om het allemaal iets minder voorspelbaar te maken,” zei ze, “heb ik zes afbeeldingen uitgeprint. Ik leg er steeds twee neer, en jij moet dan kiezen welke van toepassing is.”
Ze vouwde twee A4’tjes uit, precies, met een beetje ontzag, zoals mijn vader op vakantie wegenkaarten uitklapte. Op de linker stond een net getrouwd stel, hand in hand lopend, felle zon in het gezicht. Op de rechter: een gemuilkorfde hond. “Welke van de twee weerspiegelt jouw relatie met je uitgever het beste?”
Intuïtief had ik zin om naar de gemuilkorfde hond te wijzen. Maar ik wilde niet liegen, dus legde mijn vinger toch maar op het echtpaar, hoewel die foto me eerlijk gezegd rillingen bezorgde. Ik verklaarde mijn keuze, de student knikte beleefd, durfde pas na een paar minuten te zeggen: “Toelichten hoeft nu nog niet, het gaat nu puur om de keuze.”
Op de linkerfoto stond een net getrouwd stel. Op de rechter: een gemuilkorfde hond. ‘Welke van de twee weerspiegelt jouw relatie met je uitgever het beste?’
Het volgende duo werd gepresenteerd. Links: een vrolijke peuter die met in verf gedrenkte handen op een wit vlak sloeg, rechts: een ernstig, zwart-wit weergegeven gezicht dat op één oog na in kranten was gewikkeld. Welke van de twee vond ik de Nederlandse literatuur meer weerspiegelen? Ik wees richting het krantenhoofd, waarom wist ik niet precies – maar dat deed er niet toe, de volgende plaatjes lagen alweer op tafel. Verschroeid landschap of bloeiend bos, zeg het maar Thomas, welk daarvan geeft de staat van de literaire kritiek weer?
Ik had opeens het idee dat ik overhoord werd, dat ik iets fout kon doen, dat ik straks ontmaskerd ging worden. Herinneringen aan mijn middelbareschooltijd speelden op. De schaamte die ik toen meezeulde naar iedere gymles waarbij ik vreesde dat we moesten gaan turnen, de schaamte die me verhinderde om tegen docenten iets anders te zeggen dan het strikt noodzakelijke, de schaamte die ook daarna nooit helemaal verdreven is.
Gênantste voorval van 2023? De online ING-reclame waar ik min of meer per toeval in belandde. Ik deed mee voor het geld, hoopte dat niemand het zou opmerken, kreeg prompt meer respons dan op alles wat ik dit jaar schreef.
Grootste teleurstelling? De transferzomer van Ajax.
Fijnste moment? Toen de twee delen van mijn aankomende roman heel logisch in elkaar klikten.
De student bleef vragen stellen, ook toen ze door haar foto’s heen was stelde ze steeds afwijkende vragen, ze had zich duidelijk voorgenomen om alle uitgekauwde paden te vermijden. Op welk dier ik mijn uitgever vond lijken? Welk nummer het meeste bij mijn schrijven paste? Luisterde ik eigenlijk muziek als ik aan het werk was? Ik betwijfelde of mijn onvoorbereide associaties iets verduidelijkten over het literaire veld, over wat dan ook, maar ik deed mee. En gaandeweg voelde het alsof we hier verder keken dan 2023, alsof we mijn afgelopen jaren of zelfs mijn hele bestaan tot dusverre onder de loep namen.
Ik had opeens het idee dat ik overhoord werd, dat ik iets fout kon doen, dat ik straks ontmaskerd ging worden
Toen ze vroeg met welke stad ik mijn schrijven vergeleek, zei ik: “Ehm, sorry, ik zie niet zo goed in wat dit te maken heeft … wacht, wat zeiden de andere schrijvers die je sprak?”
Dat wist de studente uit haar hoofd, ze hoefde niet in haar kladblok te kijken. Istanboel, Berlijn, Parijs. Jeetje, ging het door me heen, die schrijvers zijn allemaal wel erg overtuigd van zichzelf. In een impuls vergeleek ik mijn schrijven met Bergen op Zoom. “Nederlands, middelgroot, mensen weten dat het bestaat, het kan ze niet echt schelen en het staat binnenkort onder water.”
Aan de overkant van de tafel: nog meer geconcentreerd geknik, er kon geen glimlachje af. Ze had toch wel door dat ik het schertsend bedoelde? Ik zag de ernstige scriptiepassage straks al voor me: respondenten in dit onderzoek vergelijken hun schrijverschap treffend met grote steden: New York werd aangedragen door Tommy Wieringa omdat er net als in zijn oeuvre overal iets te ontdekken valt, Leon de Winter noemde Jeruzalem. Thomas Heerma van Voss vergelijkt zijn schrijverschap met Bergen op Zoom.
Ik keek naar het montere gezicht tegenover me, naar het in kranten gewikkelde lichaam dat nog altijd op tafel lag. Het ene ontblote oog. Vlak daarna was het gesprek ten einde, de student had plotseling haast, een volgende afspraak lonkte. Met een uitgever, een redacteur, een andere schrijver? “Nee, met mijn moeder.”
© A24
Ze bedankte me, ik onderdrukte de vraag of ik wel genoeg interessants had gezegd, of ik iets wezenlijks toevoegde aan al die andere interviews, konden we het niet nog hebben over de gemuilkorfde hond?
Ik wandelde naar huis. Ik passeerde de universiteit waar ik helemaal nog niet zo lang geleden zelf een scriptie bij elkaar aan het praten en googelen was. Bergen op Zoom, echode het in mijn achterhoofd. Ik glimlachte en dacht aan de vele stiltes in Aftersun, het einde van Past Lives, de muziek van Oppenheimer, hoe geraakt ik bij al die afzonderlijke dingen was. Ik sloeg een zijstraat in en dacht: opnieuw zo beroerd worden, laat dat mijn voornemen voor 2024 zijn. Vervolgens dacht ik: ik moet ook weer eens eten bij mijn moeder, het is te lang geleden. Misschien haal ik het dit jaar nog, weet je wat, ik stuur haar meteen een bericht.