Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

De druppel werd één met de zee. ‘Arc’ van Richard Osinga
0 Reacties
© Amit Gaur / Unsplash
© Amit Gaur / Unsplash © Amit Gaur / Unsplash
recensie
literatuur

De druppel werd één met de zee. ‘Arc’ van Richard Osinga

Met korte hoofdstukken over zeer uiteenlopende personages leidt Richard Osinga de lezer soepel door zijn zesde roman. Die is vernoemd naar een gen dat zorgt voor de bewaring van herinneringen. Zal ook Osinga’s krankzinnige mengsel van religieuze ideeën en wetenschappelijke inzichten in Arc lang in ons geheugen blijven hangen?

Er is de ambitieuze neurologe Maja, die in een droom een donkere stem iets tegen haar hoort zeggen. Iets in een onbekende taal dat ze na lang puzzelen weet om te zetten van een fonetische notitie van de klanken naar herkenbaar Bengaals: Jini Re Jini Re Jini Chadariya – al begrijpt ze niet wat het betekent. Er dwarrelen ook beelden bij haar naar boven als ze thuis in Amsterdam met Google Translate speelt. “Een trap die naar een rivier leidt”, “de traag stromende, stinkende rivier, de warmte, het gegons van vliegen, de geur van verbrand vlees.”

Er is de Amerikaanse neurobioloog – heel wat minder ambitieus – Neil Canterbury, die zijn hele carrière gebouwd heeft op één vondst: het chromosoom 8: 142,610,579-142,614,009. Ofwel: het Arc-gen, dat een cruciale rol speelt bij het bewaren van herinneringen. Ooit was hij erop gepromoveerd, sindsdien doet hij weinig anders meer dan steeds nieuwe generaties studenten erover vertellen. Thuis zit hij onder de plak van zijn vrouw, die hem mede vanwege hun autistische zoon een strak gereguleerd regime oplegt.

En er is de wever Kabir die, zelf moslim, in de leer wil bij de hindoeïstische goeroe Ramanada. Hij trekt de aandacht van zijn toekomstige leermeester door hem bijna te laten struikelen als hij zich, zoals elke morgen, laat schoonspoelen in de Ganges. Ramanada wil eerst niets van hem weten, maar als hij Kabirs ondoorgrondelijke wijsheden hoort, accepteert hij hem toch als leerling. Wijsheden als het gedicht dat Kabir steeds herhaalt: “Ik zocht hem / en verloor mezelf. / De druppel werd één met de zee. / Wie kan hem nu nog vinden?”

Wat hebben deze personages met elkaar te maken? Ze hebben werkelijk niets gemeenschappelijks. Ze wonen op andere continenten, ze houden zich grotendeels met andere dingen bezig, ze leven niet eens – besef je al snel – allemaal in hetzelfde tijdperk. Richard Osinga (1971) wijdt in zijn zesde roman Arc afwisselend korte hoofdstukken (twee tot vijftien pagina’s) aan ieder van hen, steeds in dezelfde volgorde. Maar het duurt lang voor de afzonderlijke verhalen zó met elkaar vervlochten raken dat je het verband begint te snappen.

Het is een simpele truc, die op verschillende manieren perfect werkt. Het geeft Osinga ten eerste de mogelijkheid om een groot aantal perspectieven op zijn thema los te laten: de werking van het geheugen en de invloed daarvan op ons leven. De titel verwijst niet voor niets naar Canterbury’s gen. Dat lijkt verzonnen, omdat de naam zo mooi associaties oproept met het Engelse arch of het Frans arc. Een gen dus dat ons hele leven omvat. Maar het gen bestaat echt en heeft die naam als afkorting van activity-regulated cytoskeleton-associated protein.

Ieder personage is een ander perspectief. Dat geldt zeker voor de bijfiguren. Maja’s moeder gelooft bijvoorbeeld in reïncarnatie – zij het besmuikt, omdat het niet echt geaccepteerd is in het Westen. Daarmee is ze overtuigd van de mogelijkheid om herinneringen te hebben aan eerdere levens. En Canterbury’s zoon hangt als autist sterk aan de eerste herinneringen die hem houvast geven in het chaotische bestaan. Als Canterbury zijn zoon op een vast moment welterusten wenst, moet hij dat altijd op dat tijdstip doen – óók als hij naar een congres in het Indiase Varanasi moet.

Hoe cruciaal het geheugen is, legt Canterbury uit aan zijn eerstejaars. Wat heb je liever, vraagt hij hen, een doodnormale avond die wordt verpest omdat je moeder je veel te lang aan de telefoon houdt? Of een zwoele avond op een tropisch eiland “met de meest aantrekkelijke persoon die je je maar kunt voorstellen”? Iedereen kiest het tweede. Maar wat nu als de tweede optie alleen mogelijk is onder de voorwaarde dat je je er na afloop niets, maar dan ook helemaal niets van zult herinneren? Dan klinkt het direct een stuk minder aantrekkelijk.

In hoeverre is dat geheugen van ons overigens uitsluitend en alleen van onszelf? Maja is een rationele, westerse vrouw die zich verzet tegen haar moeder – die zich ook in de liefde precies “herinnert” wat haar dochter hoort te doen: trouwen en kinderen krijgen. Tegelijkertijd wordt haar leven wel degelijk sterk gestuurd door structuren en patronen die iedereen als het ware heeft meegenomen uit vorige levens. Dat gebeurt vooral op haar werk. Zij stuit voortdurend op de grenzen die worden bepaald door “hoe het nu eenmaal werkt”.

En als je een stap verder gaat: kun je je dingen herinneren die je niet zelf hebt meegemaakt, maar hebt meegekregen van andere mensen? En hoe zou dat dan werken? Anders gezegd: is het werkelijk mogelijk dat een frase als Jini Re Jini Re Jini Chadariya Maja bekend voorkomt hoewel ze die nog nooit heeft gehoord? Dat ze een plaats levendig voor zich ziet hoewel ze er nooit is geweest? En waarom heeft ze zo’n merkwaardige sensatie op de dag nadat er een onbekende man met een mysterieuze ziekte naar het ziekenhuis is gebracht?

De alternerende hoofdstukken geven deze roman de urgentie van een thriller

Ik aarzel om die vragen te beantwoorden. Het is Osinga wel degelijk vooral te doen om de intellectuele vragen die zijn gedachte-experiment oproepen, meer dan om het experiment zelf. Toch zou een recensie die te veel prijsgeeft het leesgenot aantasten. Daarvoor zijn Osinga’s speculaties te mooi. De centrale lijn in het verhaal is zo’n krankzinnig mengsel van religieuze ideeën en recente wetenschappelijke inzichten dat het zonde is dat te onthullen. (En het mooiste is: net als Canterbury’s gen is het, voor zover na te gaan, allemaal gebaseerd op feiten.)

Dat brengt me op het andere voordeel van de structuur van Arc. De alternerende hoofdstukken geven de lezer, met zijn aangeboren neiging de plot te willen doorgronden, een sterke impuls om door te lezen. Bij ieder hoofdstuk werpt Osinga niet alleen prikkelende vragen op die je steeds verder wegvoeren van je westers-rationele wereldbeeld, hij geeft ook precies zó veel informatie dat je, geprikkeld maar nog steeds onbevredigd, hongerig blijft naar meer begrip. Je denkt het te snappen. Bijna. Als je nou nog één hoofdstuk leest.

Het geeft de roman de urgentie van een thriller. Hoewel? Als ik eerlijk ben? Een bijkomend voordeel van de onthulling als motor van de roman is dat het weinig uitmaakt dat de personages je uiteindelijk koud laten. Maja, Canterbury, Kabir – het zijn te zeer dragers van ideeën en zetstukken in Osinga’s spel dat ze geen medeleven oproepen. Helemaal ongevoelig ben ik daar toch niet voor. Naarmate ik vorderde in de roman, merkte ik daarom dat mijn bewondering voor de intelligentie van dit boek steeds meer vermengd raakte met een gemis aan personages van vlees en bloed. En liet het me óók onverschillig.

Richard Osinga, Arc, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2021, 240 p.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.