Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

De doordringende lucht van het voorbehoud
0 Reacties
literatuur

De doordringende lucht van het voorbehoud

Het korte leven van Frans Kellendonk geboekstaafd

Ze waren voor mij dé schrijvers van mijn generatie: A.F.Th. van der Heijden, Oek de Jong, Doeschka en Geerten Meijsing en Frans Kellendonk. Briljante stilisten die proza schreven dat het hart en het hoofd beroerde. Slimme, eigenzinnige en ietwat afstandelijke mensen. De vreemdste snuiter van hen was toch wel Frans Kellendonk (1951-1990). Een beeldschone jongen die bemoeizuchtige bewonderaars op veilige afstand hield. Hij straalde ongenaakbaarheid uit. Er werd gefluisterd dat hij met tegenzin achter zijn schrijftafel vandaan kwam.

Een tijdlang zag ik hem op bijeenkomsten van het ‘Cultureel Supplement’ van NRC Handelsblad, waarvoor we allebei schreven. Tijdens de vergaderingen aan een grote ovale tafel, onder leiding van K.L. Poll, zei Kellendonk nooit iets. Hij staarde nors voor zich uit, of keek borend naar de spreker, die kennelijk iets heel doms beweerde.

Wat een verschil met zijn boeken. Kellendonks verhalen en essays – Bouwval, De nietsnut, Letter en Geest, De veren van de zwaan, door mij stukgelezen – zitten ingenieus in elkaar en gaven veel te denken, maar ik moest er ook vreselijk om lachen. Zijn observaties zijn scherp als een mes, de stijl fonkelend, de toon vaak ironisch. Er zit altijd lucht in Kellendonks proza. Zelfs in de memorabele essays ‘Idolen’ en ‘Beeld en gelijkenis’, waarin hij zijn opvattingen over literatuur en religie uiteenzet, is de stijl veel lichter en geestiger dan de beschouwingen óver die essays doen vermoeden. Kellendonk was in de eerste plaats een schrijver, geen cultuurcriticus of godsdienstfilosoof.

Kellendonk, nu bijna 29 jaar dood, is niet vergeten. Integendeel, hij is gecanoniseerd en bijgezet, met een strik om zijn kleine oeuvre. Literatuurwetenschappers en cultuurhistorici zijn het erover eens dat hij een uitzonderlijk en “postmodern” schrijver was, zijn tijd ver vooruit.

Er zit altijd lucht in Kellendonks proza. In zijn memorabele essays is de stijl veel geestiger dan de beschouwingen erover doen vermoeden

In 2015 verschenen zijn brieven, bezorgd door Oek de Jong en Jaap Goedegebuure. Brieven, voornamelijk aan vrienden, waarin Kellendonk streng is als het om eigen en andermans werk gaat, maar ook vriendelijk, belangstellend en grappig. In de liefde toont hij zich bot, maar ook onzeker en verlangend. Met deze correspondentie had Jaap Goedegebuure een mooie basis om de biografie te schrijven. Eerder werd bekend dat schrijver Arie Storm dat zou doen, maar die maakte er uiteindelijk een roman van (Het laatste testament van Frans Kellendonk, 2015). Onlangs verscheen Kellendonk – Een biografie, volgens Goedegebuure een “intellectuele” biografie.

Wat maakt een biografie intellectueel? Dat zij meer over de vorming, eruditie en ideeën van een schrijver gaat dan over “de mens”? En waarom zou dat moeten? Misschien heeft het te maken met Kellendonks afkeer van het genre van de biografie. Voor hem was een biografie “net als Engelse drop, eerst nog lekker, pas na een tijdje besef je hoe smerig het is”. Misschien maakt een “intellectuele” benadering het werk minder smerig.

Het is Goedegebuure te doen om “de spiegeling van de familiegeschiedenis in de grote geschiedenis” – heel ambitieus, en interessant. Maar nog benieuwder ben ik naar de man die dit wonderlijk mooie en sterke oeuvre heeft gemaakt. Een zeer begaafde schrijver bij wie, voordat hij goed en wel op streek was gekomen, de dood een spaak in het wiel stak.

Mij is de laatste keer dat ik “de mens” Kellendonk zag pijnlijk bijgebleven. Het was op een borrel of boekpresentatie in 1987. Hij zat op de onderste treden van een trap en bekeek het feestgewoel, nu niet met borende blik, maar verdrietig. Hij zag er beroerd uit, maar dat hij ziek was – besmet met het hiv-virus – was toen nog onbekend. Niemand kwam naast hem zitten. Niemand durfde. Hij maakte een ontstellend eenzame indruk.

Kort daarvoor was Kellendonks magnum opus Mystiek lichaam verschenen, een boek dat veel reuring had veroorzaakt. Goedegebuure beschrijft dat nauwkeurig en goed gedocumenteerd. Deze snijdend ironische roman is een moraliteit van een samenleving in verval. Het gezin Gijselhart dat erin optreedt, is een karikatuur van het “mystieke lichaam”, de organische religieuze gemeenschap. De vader is vrek, de dochter een domme gans die zich laat zwanger maken door een door een joodse oplichter. De zoon is een verslaafde homoseksueel die rommelt in de kunsthandel en een liefdeloos seksleven heeft.

Mystiek lichaam is een roman met louter onsympathieke, grotesk uitvergrote personages; het is moeilijk uit te maken waar de schrijver zelf staat. Kellendonk had de tegenstrijdigheden die hij zag in zichzelf en in de joods-christelijke cultuur in slagorde tegen elkaar opgesteld. “Ideeënmuziek”, noemde hij het zelf. Die bedoeling werd door veel lezers en recensenten niet herkend. Kellendonk zou een antisemiet zijn, een vrouwenhater en een homohater bovendien.

Nadat hij een interview had gegeven in NRC Handelsblad waarin hij zijn twijfel uitsprak over het slagen van de multiculturele samenleving en het nostalgische verlangen uitte naar de rooms-katholieke “gemeenschap” uit zijn jeugd, was het helemaal goed mis. De pers stortte zich gretig op deze “aartsconservatieve” schrijver.

Kellendonk bleek een ongelovige gelovige: hij kon niet meer argeloos in God geloven, maar het “oprecht veinzen” – een term die door hem werd gemunt – van een geloof leek hem niettemin zinvol, om het “bezield verband” terug te brengen in de samenleving.

Kellendonk was in de eerste plaats een schrijver, geen cultuurcriticus of godsdienst-filosoof

Goedegebuure laat zien hoe hard de grove beschuldigingen bij Kellendonk aankwamen. Hij werd doodmoe van het tumult, en moedeloos. Zijn roman was een uitnodiging tot een intellectueel debat geweest, maar die was afgeslagen. Hij sloot zich in zijn huis op. “Ik had geen zin om bij elke antisemitische opmerking van een van de personages een andere figuur te laten opdraven die ‘foei’ zegt”, zei hij.

Maar hij ging wel – inmiddels echt ziek – hard aan het werk. In een nieuwe roman zou hij nuanceren wat hij bedoelde. Die roman kwam er niet. Hij stierf op zijn negenendertigste, een vermoeide en moegestreden jongen, nog maar net op weg met zijn oeuvre.

Goedegebuure brengt ook die roomse jeugd waarnaar Kellendonk bij alle hoon en ironie terugverlangde, goed in kaart. Zijn vader had een bouwbedrijf. Frans was de oudste, daarna kwamen nog drie zusjes. Hij was een ijverig jongetje, dat misdienaar was en goed kon leren. Als eerste in de familie – typerend voor de babyboomers uit zijn milieu – ging hij studeren, Engelse letterkunde. Hij promoveerde zelfs, maar zijn ambitie lag bij het schrijven. Zijn vader kon niet verdragen dat zijn zoon homoseksueel was; de zoon haatte de vader.

Goedegebuure laat zien hoezeer Kellendonk voor zijn romans putte uit zijn familiegeschiedenis, veel meer dan zijn lezers vermoedden. Dat is de grootste verdienste van deze biografie. We zien ook hoe kwetsend Kellendonks humoristische “moraliteiten” voor zijn familie waren. Het getuigt van grootsheid dat zijn zus Anne-Marie, die wreed werd geportretteerd in het zwangere personage Prul – het komt bijleggen als haar broer op sterven ligt. Het was “baarmoedernijd”, geeft Kellendonk dan toe.

Van die Kellendonk had ik meer willen zien. Niet de geharnaste intellectueel en spartaanse eenling, maar de jongen die snakte naar herkenning, vriendschap, saamhorigheid en grote, onvoorwaardelijke liefde. Noem het sentimenteel en voyeuristisch, maar ik was benieuwd naar de man die bevrijd wilde worden uit zijn zelfgekozen kerker. Van die hunkering zie je iets in zijn brieven, en als je goed leest ook in zijn proza.

Goedegebuure lijkt, net als Oek de Jong (beiden hebben een protestantse achtergrond), niet goed raad te weten met dat “geloof” van Kellendonk. Geloofde hij nu in God of was het maar een literair spel? Dat laatste lijkt de biograaf te concluderen, omdat Kellendonk op zijn sterfbed zei geen troost aan het geloof te ontlenen.

Maar is die troost dan de lakmoesproef? Het is alsof Goedegebuure niet wil inzien dat Kellendonk de regel “God troont op de gezangen van mensen” ernstig nam. Voor hem waren literatuur en religie goeddeels hetzelfde: verbeelding, met behulp van beproefde technieken en rituelen. “Oprecht veinzen” – veel (ex-)katholieken zullen het niet zo noemen, maar ze begrijpen precies wat het is. Het gaat katholieken om de gezamenlijke viering, het opgetild worden, niet om God, hemel en hel.

Wat zou Kellendonk hebben gevonden van het nieuwe conservatisme, dat Thierry Baudet vertegenwoordigt? De biograaf waagt zich aan een voorzichtige vergelijking en ziet wel overeenkomsten. Ik denk eerlijk gezegd dat Kellendonk enig plezier zou hebben gehad in de vileine Pim Fortuyn, maar dat hij zich verre zou hebben gehouden van Baudet. Hij zou zich nooit openlijk bij een politieke richting hebben aangesloten, en zeker niet bij het populisme. Hij zou zich nooit hebben laten vastpinnen; zijn uitgangspunt was: “De lucht van het voorbehoud moet overal inzitten.” Politiek en moraal figureerden ín zijn werk. Ik hoop dat Kellendonks kleine, schitterende oeuvre na deze biografie nog lange tijd meegaat.

Jaap Goedegebuure, Kellendonk – Een biografie, Querido, Amsterdam, 548 p.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.