‘De afwijking’ van Dries Muus: een faustiaans drama op en rond het voetbalveld
Dertiger Dries Muus schreef een mooie coming-of-age-roman tegen de achtergrond van een randstedelijk voetbalmilieu. Vooral de opbouw van zijn verhaal is erg knap.
Literatuur en sport, dat is blijkbaar een moeilijke combinatie. De afgelopen decennia wordt wel steeds betere non-fictie geschreven over met name wielrennen en voetbal, mede onder invloed van mooie bladen als De Muur, Bahamontes, Hard Gras
of Staantribune. Daarin verschijnen diepgaande reportages over sportcultuur, dikwijls geschreven door mooie pennen met literaire ambities, of journalisten die in hun traditionele media onvoldoende ruimte vinden om die langere, goed uitgezochte verhalen te publiceren.
Maar in de literatuur, zeker de Nederlandstalige, blijft sport een ondergeschoven kindje. Dat is ietwat vreemd, want sport leent zich uitstekend voor drama, voor strijd, het is een wereld van overmatige ambities, van tomeloze vreugde en gitzwarte teleurtstelling. Uiteraard, er is de absolute klassieker De renner (1978) van Tim Krabbé, die als schaker sowieso veel affiniteit heeft met de zielenroerselen en muizenissen van een sportman. En recenter was er het prachtige debuut Een uur en achttien minuten (2011) van Peter Zantingh, al speelt het voetbalmilieu daar toch vooral een sluimerende rol in de achtergrond.
© Ruud Pos
Dat is net iets anders in het debuut van Zantinghs generatiegenoot Dries Muus (1983), literatuurrecensent bij Het Parool. Ook al komen er gelijkaardige thema’s aan bod, Muus plaatst voetbal net iets prominenter op de voorgrond. Want voetbal is nu eenmaal het leven van Mattias ‘Matty’ Groen, een “geboren spits” zoals dat heet, een tiener die er werkelijk alles aan wil doen om profvoetballer te worden.
Het verhaal draait helemaal om de volwassenwording van Mattias, maar toch is hij niet de enige protagonist in dit debuut. Vanaf de eerste scène, de voorbeschouwing, maken we ook kennis met Albert de Leeuw, trainer van het jongerenteam van profclub Achilles. Albert weet dat hij wat overtijd is, dat zijn trainingsmethodes en motivatietechnieken niet de modernste zijn, maar als hij Mattias ziet dribbelen, wil hij nog één keer een goudhaantje klaarstomen voor het eerste elftal. Dan zit het werk van deze wat onbehouwen ruwe bolster met blanke pit erop. En dan is er ook nog Lize, de met zichzelf worstelende, alleenstaande moeder van Mattias, die er alles aan doet om haar puberende zoon te begrijpen en te steunen.
Na zijn glansprestatie tegen het team van De Leeuw mag Matty een contract tekenen bij de profclub. Zijn droom lijkt steeds meer werkelijkheid te worden. Voor de eerste wedstrijd met zijn nieuwe club smeekt hij de voetbalgoden om genade en hulp: alle shit die ze maar kunnen bedenken mogen ze hem aandoen, in ruil voor een kans in het profvoetbal. Het is het soort faustiaanse deal waarvan je voorvoelt dat die niet helemaal goed kan aflopen.
Na een moeilijke start gaat het toch steeds beter met Mattias. Hij scoort aan de lopende band, en dat is wat spitsen moeten doen. Achilles staat dankzij zijn goals mee aan de leiding, en de ietwat tengere, timide Matty wordt eindelijk geapprecieerd en zelfs gerespecteerd door zijn ploegmaats. Het maakt niet uit dat hij wat stil is, wat anders, minder randstedelijk dan de andere jongens in het team, voetbal is hier de grote gelijkmaker. Als je wint, heb je vrienden.
Muus heeft zijn verhaal opgebouwd volgens de principes van een spannende voetbalavond
Tot een mineur voorval in de kleedkamer een einde maakt aan dat voetbalsprookje. Mattias heeft het niet alleen verkorven bij een deel van zijn teamgenoten, het gerucht verspreidt zich als een lopend vuurtje. Op school, op bezoek bij andere clubs, via geroddel op speelplaatsen en sociale media en beledigende spreekkoren op de tribunes wordt Mattias telkens weer herinnerd aan zijn afwijking. Het brengt hem helemaal aan het wankelen. Ondanks hun eigen sores proberen Albert en Lize elk op hun eigen manier door te dringen tot de puberende tiener, die zich steeds meer afsluit van de rest van de wereld, tot zelfs voetbal hem nauwelijks nog iets zegt.
Muus heeft zijn verhaal opgebouwd volgens de principes van een spannende voetbalavond: voorbeschouwing, eerste helft, tweede helft, nabeschouwing. In korte hoofdstukken raken we steeds verder meegesleept in de maalstroom van Matty’s gedachten, we zien hoe hij zichzelf langzaam maar zeker knettergek maakt, met goede, rake beschijvingen. Dit is hoe een mens depressief wordt, en hoe hij anderen kan meesleuren. “De onvrede lekt onder zijn kamerdeur vandaan – een gas dat haar langzaam verstikt”, omschrijft Muus de relatie tussen Mattias en zijn moeder.
Muus’ stijl is niet echt opmerkelijk, al staan er enkele prachtige zinnen en observaties in het boek. En bij momenten heeft zijn verhaal iets van een aardig jongensboek, maar dat euvel willen we graag door de vingers zien. Want dit verhaal is erg knap opgebouwd, en zeker in de finale toont Muus dat hij weet hoe hij een spannende scène moet schrijven, hoe hij de lezer op het verkeerde been moet zetten, om er toch maar eens een voetbalmetafoor tussen te gooien. Onderweg naar dat einde hebben we de coming of age meebeleefd van een jongen die worstelt met zichzelf en met het leven.