Achttien jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten artefacten uit de Rijksmuseumtentoonstelling Slavernij spreken. Chris Lomans
geeft in zijn tekst een stem aan kapmessen uit begin 19e eeuw, bestemd voor suikerrietplantages.
© Museum Kaap Skil, Texel
In de maag van de wereld
We waren ooit erts. We hadden alles kunnen worden. Maar we zijn niet alles geworden.
We begonnen hoopvol aan onze reis. We glommen. Het maakte niet uit welk licht op ons scheen. We waren bedoeld. Ons werd een toekomst geschetst waarin we nodig waren, waarin we ingezet zouden worden op een schaal die nog nooit eerder vertoond was. Het verraste ons hoe vervangbaar we uiteindelijk bleken.
We worden omhuld door kilometers dik water. Het gewicht van dat water drukt op ons. Al jarenlang. We kunnen niet bewegen. Raak ons aan en je bloedt, maar niemand die ons aan kan raken. Daar zorgt de zee wel voor.
We hebben nooit kunnen doen waarvoor we gemaakt zijn. We hebben nooit door de vezelige stengels van het suikerriet gehakt. Wij hebben nooit door een touw gesneden dat iets vastbond wat los moest. Wij hebben nooit zacht, geroosterd vlees van een kippenbot geschraapt. We hebben gelegen. We zakten weg in het zand en werden vergeten.
We hebben de tijd gehad om na te denken. Waarvoor we gemaakt zijn? Wij zijn gemaakt door witte handen om gebruikt te worden door zwarte handen, om hoe dan ook winstgevend te zijn voor witte handen. Ons eigenlijke doel was per octrooi vastgelegd. En dat was niet het snijden. Wij waren winstinstrumenten. Al toen de smid ons in deze vorm hamerde, zaten we gevangen in dit systeem. In deze efficiënte machine die alles wat het tegenkomt in zichzelf opneemt en omzet in winst. Ergens zijn we blij met de schipbreuk. Een storm die onze koers doorbrak. Niet dat het iets oploste. We waren amper gezonken of een volgende lading messen werd verscheept en in zwarte handen gedrukt, waar ze stekende blaren creëerden, winst maakten.
We hebben de tijd gehad om na te denken. Wij zijn schipbreukelingen. Wij zijn onze eigen ijzeren dwangbuis. We willen ons verzetten. De kracht zit in onze lijven, maar we kunnen niet bewegen. In ons voltrekt zich een implosie waarin iets in zichzelf terugstort. Wij zijn verspilde potentie. Wij zijn geperverteerde kracht. We zijn misselijk geworden van onze perfecte scherpte. Dus we zingen. We zingen een lied waar je je aan kunt snijden. Een lied dat niemand aan wil raken. Een scherptelied.
Hoe langer we hier liggen, hoe meer we beseffen dat we worden verteerd. Dat dat ons doel is geworden. Om uit elkaar te vallen en tot iets nieuws te worden opgebouwd. We zouden willen dat dit gemakkelijk zou zijn, maar dat is het niet. Het is een gevecht. Roest neemt ons lichaam over. Onze scherpte verdwijnt. We weten hoe ongelofelijk lang dit zal duren. Molecuul voor molecuul moeten we worden afgebroken. Het zoute water trekt in onze poriën, gaat een verbinding aan met onze huid, trekt ons uit elkaar.
We waren ooit erts. We hadden alles kunnen worden. We liggen in de maag van de wereld en worden onschadelijk gemaakt. Op onze huid vindt een oorlog plaats.