Achttien jonge schrijvers uit Vlaanderen en Nederland brengen negentiende-eeuwse artefacten uit het Rijksmuseum tot leven. Ze schreven een verhaal vanuit de vraag: wat zie je als je naar deze objecten kijkt met oog voor naderend onheil? Charlotte Remarque liet zich inspireren door een maquette van een Javaanse marktstal. ‘Er is een schimmenwereld net achter de onze die de dingen precies zo regelt. Toeval bestaat niet.’
© Collectie Rijksmuseum, Amsterdam
De markt
Niet zonder minachting duwt hij met zijn linkerduim de wang van de fruitverkoopster in vorm. Vol, glimmend en blakend van gezondheid, net als de meloenen aan haar schenen, ontspannen rustend tussen vriendinnen-marktkoopvrouwen, zo moet ze zijn, met zijn nagel geeft hij nog iets meer diepte aan één mondhoek, wekt de suggestie van een lach, onschuldig geroddel, heimelijke meisjespraat.
Hij veegt zijn handen aan zijn broek af en vult bij het raam zijn pijpje. De weeë geur van het deeg slaat op zijn keel.
Toen hij gisteren over de markt liep was ze er niet. Wanneer hij gaat, houdt hij zijn werkkleren aan, beent doelgericht en slentert niet, hij speelt groot kunstenaar, al walgt hij van zichzelf wanneer hij in de blinkende ijzerwaren glimpen opvangt van zijn idiote schort. Hij is geen kunstenaar en hij weigert dan ook zijn naam achter te laten op die hebbedingen, weigert trots te putten uit de betalende Hollander, vakkundig afgeslankt en in het midden vastgeschroefd, en zijn stille vrouw wier spits gezicht zelfs met de beste wil van de wereld niet anders dan benauwd uit de hooggesloten jurk kan steken.
Zíj́ was er gisteren niet, haar zoontje zat in haar plaats. Het scharminkel begon nu daadwerkelijk de roofvogelneus van die ander te krijgen, als een laatste, definitieve bezegeling. Hij kon het kind amper aankijken maar maakte een opzettelijke misstap, tegen zijn mand, haar mand aan om met zijn sjofele schoen de stapel fruit aan het rollen te brengen. Hij haastte zich verder maar keek over zijn schouder naar de kleine handjes die de beurse plekken van de vruchten zorgvuldig naar binnen toe draaiden. Van zijn moeder geleerd.
Benauwd bestelde hij thee en vervloekte het gat in zijn hand, hij had thuis ook thee die lekkerder was bovendien, en luisterde onwillekeurig naar de schelle stem van de theevrouw. Het ging over háár, hoe kon het ook anders? Er is een schimmenwereld net achter de onze die de dingen precies zo regelt. Toeval bestaat niet. Hij dronk zijn bittere thee zo snel mogelijk, waarbij hij zijn tong brandde, maar het was niet snel genoeg en nu weet hij dat ze niet op de markt was omdat ze al dagen ziek was, opnieuw met jong geschopt en het kind wilde maar niet komen. De theevrouw sprak de woorden koorts en bloeding met smaak uit en besloot met een klik van haar tong dat zo‘n kind, voetjesvooruit en sterrenkijker nog ook, nooit komt, waardoor zíj́ de ochtend beslist niet zal halen.
Hij was naar huis gegaan en had alle kinderen voorgoed van zijn markt geplukt, de kleuter die tussen de volwassen benen door rende, de draagdoek die hij om de schouders van een verkoopster had geplooid, hij smeet ze weg, het deeg was al hard en niet meer opnieuw te gebruiken.
Maar dat was gisteren, en vandaag moet hij verder, want volgende week moet alles af zijn en droog. Hij neemt haar opnieuw ter hand, zijn fruitverkoopster, en verwringt zijn gezicht in een imitatie van haar halve lach.