Vrouwelijke kunstenaars werden vroeger nauwelijks naar waarde geschat. Velen zijn overschaduwd door hun mannelijke collega’s, uitgesloten van opleiding en de kunstwereld, zodat hun namen niet in de geschiedenisboeken staan. Heleen Debruyne haalt vrouwelijke schilders uit de vergetelheid en geeft ze alle eer die hen toekomt. Aflevering één gaat over Catharina van Hemessen. ‘Een slaafse volger van de een tikje pompeuze stijl van haar vader was ze niet.’
Een beetje gelaten kijkt ze je aan, van achter haar ezel. Veel schik lijkt ze niet te hebben aan het penselen van het vrouwengezicht op haar paneel. Of drukken haar ogen gewoon opperste concentratie uit? Omdat ze geen verf wil morsen op die dure fluwelen jurk waarin ze vast niet elke dag durfde te schilderen? Omdat ze iets radicaal nieuws aan het proberen is?
© Kunstmuseum Basel
In het bleke meisjesgezicht zou je geen vernieuwer van de schilderkunst vermoeden, maar onderschat haar niet. Haar zelfportret uit 1548 is het eerste uit de Lage Landen dat een schilder aan het werk toont. Ego Catharine de Hemessen me pinxi, tekende ze trots haar werk. Ook dat is uitzonderlijk: veel signaturen van vrouwelijke schilders uit die periode zijn er niet. Hoe zou dat ook kunnen: niet alle schilders signeerden hun werk, én vrouwen waren niet toegelaten tot een gilde of een academie. Ze zouden maar eens vieze gedachten moeten krijgen van al dat tekenen naar naakt model.
Maar Catharina groeide op als dochter van Jan van Hemessen. Zijn modieuze taferelen – een vleugje Renaissance, veel genretaferelen, Bijbelse scènes in een zestiende-eeuws kleedje – verkochten goed – de rijke patriciërs in het bruisende zestiende-eeuwse Antwerpen pronkten graag met kunst.
Catharina moet als kind vaak in zijn atelier hebben rondgehangen, tussen de penselen en de pigmenten. Misschien zat ze taferelen na te tekenen op verdwaalde stukjes hout, kon haar vader het talent niet ontkennen. Op die manier kwam ook een dochter nog van pas, kon ze helpen bij het schilderen van achtergronden, kledij. Zo moet Catharina het vak geleerd hebben. Dochters van schilders hielpen vast wel vaker mee achter de schermen. Maar daar liet zij het niet bij.
© Snijders & Rockoxhuis, Antwerpen
Ze waagde zich aan eigen werk, maakte zelfs een naam voor zichzelf. Een slaafse volger van de een tikje pompeuze stijl van haar vader was ze niet. De dertien door haar gesigneerde werken die we nog kennen zijn vooral portretten, menselijke figuren voor sobere achtergronden. De elite liet zich graag door haar afbeelden. Vonden ze vast spannend, nieuw, poseren voor zo’n jong meisje achter de ezel. Ze staan er statig in hun dure kant en goudbrokaat, met hun fluwelen hoeden en stijve witte kragen.
Toch slaagt Catharina er in om iets van hun persoonlijkheid te laten doorschemeren. Een licht naar beneden getrokken mondhoek, blauwige wallen onder de ogen, een achterdochtige blik naar links: het zijn kleine details die haar klanten echt tot leven brengen. En dan is er haar Bewening van Christus: daarin laat ze zien dat ze ook het grotere werk aandurft, een compositie met meerdere figuren, het naakte, verwrongen lichaam van Christus, de stad Jeruzalem op de achtergrond.
© Privécollectie H. Boeykens, Nieuwerkerken, Oost-Vlaanderen
Het lijkt erop dat Catharina de mosterd bij de Vlaamse Primitieven heeft gehaald, eerder dan bij het Italiaans aandoende maniërisme van haar vader. Dit werk draait minder om de vorm dan om de emotie; de tederheid waarmee Maria Magdalena de hand van de dode Christus vasthoudt, de huilende apostel Johannes die zijn tranen met een zakdoek wegveegt.
We zullen nooit weten wat Catharina dacht en voelde tijdens haar werk. We kunnen wel speculeren. Was ze het Latijn machtig? Haar signatuur doet vermoeden van wel. Het idee om zichzelf zittend achter de ezel te schilderen, haalde ze misschien uit een geïllustreerde versie van een boek van Plinius de oudere dat in haar tijd circuleerde. Daarin zie je miniaturen van befaamde vrouwelijke schilders uit de Oudheid, bezig met hun schilderijen.
Catharina was het meest productief voor ze in 1554 trouwde, op haar zesentwintigste, met Chretien de Morien. Hij was als organist en componist in dienst van Maria van Hongarije, regentes over de Lage Landen en zus van Keizer Karel V. Zette ze met plezier een stapje opzij om het huishouden te gaan bestieren terwijl haar echtgenoot carrière maakte? Of gaf het haar toch een wrang gevoel? De Morien trad wel graag met zijn schilderende echtgenote naar buiten: hij introduceerde haar aan het hof van Maria van Hongarije – in Brussel was ze hofdame.
© Bowes Museum, Barnard Castle
Toen de vorstin haar hof verhuisde naar het verre Madrid, trok het echtpaar mee. Catharina hield er zich bezig met de artistieke vorming van de hofdames – of het lesgeven aan de chique maar misschien niet per se getalenteerde vrouwen haar beviel, kunnen we alleen maar raden. Het koppel stond in elk geval op goede voet met de vorstin: toen ze overleed, bleek dat in haar testament was opgenomen dat hun ‘zeldzame en uitmuntende diensten’ hen een toelage hadden verdiend, waarvan ze de rest van hun leven terug in Antwerpen konden rondkomen. Toch verhuisden ze een paar jaar later naar ’s-Hertogenbosch, waar Chretien ging werken voor het kapittel van Sint Jan.
Catharina volgde haar echtgenoot altijd, in het spoor van zijn carrière. Maar ook zij had enige faam. In 1567 vermeldde Guicciardini in zijn Descrittione tutti di paesi bassi (Beschrijving van de Lage Landen), Catharina van Hemessen als één van de “uitstekende vrouwen in de kunst die nog in leven zijn”. Zelfs een eeuw later nam Johan van Beverwijck, een Dordrechts arts en kunstkenner, haar nog op in zijn Van de Uitnementheyt des vrouwelicken geslachts op. En nu heeft het meisje met het bedachtzame, bleke gezicht wél een eigen Wikipediapagina, en staat haar componerende echtgenoot alleen vermeld als “de man van”.