Beste Tom Lanoye, Nederland loopt níét voor op België als het gaat om dekolonisatie
In Nederland staat het gesprek over dekolonisatie veel verder dan in België, zegt Tom Lanoye in De Standaard. Anne-Lot Hoek, historica en auteur van De strijd om Bali, onderzocht voor ons tijdschrift de nationale zelfonderzoeken van beide landen naar hun koloniale verleden. Zij komt tot een andere conclusie: België heeft meer aandacht voor verzoening en de excuses van de koning gaan over het gehele koloniale verleden, terwijl ook Nederland zijn zelfbeeld nog onvoldoende heeft gecorrigeerd.
Tom Lanoye vraagt zich in De Standaard van 9 november af of zijn toneelstuk Atropa in Nederland anders onthaald zal worden dan in België. In een nieuwe bewerking van dit Troje-verhaal uit 2008 door Naomi Velissariou doet een gekleurde cast mee en worden parallellen getrokken met de actualiteit. Lanoye denkt dat men in Nederland “veel verder” staat als het gaat over het gesprek “over de dekolonisatie, standbeelden en de impact van de slavernij.” Lanoye: “Belgen willen zich vooral geen ‘schuldcomplex’ laten aanpraten”
Ik weet onvoldoende waar Lanoye precies op doelt, maar toch wil ik daar als historica die de afgelopen tien jaar deelnam aan het debat over Indonesië in Nederland en auteur van een boek over de onafhankelijkheidsstrijd op Bali een paar kanttekeningen bij plaatsen.
Laat ik vooropstellen dat er in Nederland het afgelopen decennium inderdaad veel maatschappelijke discussie is gekomen over straatnamen, standbeelden, roofkunst, de oorlog in Indonesië, inclusiviteit en dergelijke thema’s. Ook zijn er in verschillende steden excuses gemaakt voor het slavernijverleden. Dat die nu ook door de regering worden aangeboden en dat er geld wordt vrijgemaakt voor de bewustwording van dat verleden, is erg nodig. Want net als in België is de kennis daarover onder de bevolking nog zeer beperkt, blijkt uit onderzoek dat een ruime meerderheid in Nederland tegen excuses is voor het slavernijverleden. En er zijn ook nog altijd velen die zich begin december trots als ‘zwarte piet’ optuigen.
Een gesprek over dekolonisatie gaat daarbij niet alleen over onderdrukking, het gaat ook over antikoloniaal verzet daartegen. Het opnemen van de Surinaamse vrijheidsstrijder en verzetsman Anton de Kom in de Nederlandse canon is daarvan een belangrijke stap vooruit, maar de aandacht voor bijvoorbeeld Indonesische perspectieven, politieke stromingen of leidende nationalisten staat in Nederland nog zeer in de kinderschoenen.
De aandacht voor Indonesische perspectieven, politieke stromingen of leidende nationalisten staat in Nederland nog zeer in de kinderschoenen
Ook als het aankomt op het dekolonisatiebeleid op politiek niveau zie ik geen voorsprong in Nederland. Sterker nog, in het nazomernummer van de lage landen maakte ik een vergelijking tussen de nationale zelfonderzoeken van Nederland in Indonesië en België in Congo. Daarin betoog ik dat het Belgische onderzoek verder staat als het gaat om aandacht voor verzoening, voor de onderkenning van de impact van het koloniale verleden op het heden en voor het bestuderen en aanspreken van het gehele koloniale bestel. Dat zijn zaken die van groot belang zijn voor een beter maatschappelijk debat over dekolonisatie.
In Nederland wordt het koloniale verleden in Indonesië nog te veel benaderd vanuit afgebakende disciplines en tijdsperiodes. Als je gaat redeneren vanuit de langdurige antikoloniale strijd van een bevolking, zoals ik dat in mijn boek De strijd om Bali heb gedaan, kun je continuïteiten en breuklijnen door de tijd trekken die van groot belang zijn voor het begrip van de gebeurtenissen. Zo heeft premier Rutte begin dit jaar weliswaar excuses gemaakt voor het extreme en structurele geweld tijdens de oorlog die in 1945-1949 tegen Indonesië is gevoerd, maar niet voor de eeuwen van onderdrukking die eraan voorafgingen en voor het bijbehorende racisme.
De Belgische koning heeft wél zijn spijt betuigd voor de eeuwen van onderdrukking en het bijbehorende racisme.
De Belgische koning heeft daarover wél zijn spijt betuigd. Volgens de Belgisch-Congolese politicologe Nadia Nsayi maakte hij daarmee een gebaar dat veel mensen in Congo en België erkenning heeft gegeven.
De Nederlandse excuses aan Indonesië gaan ook niet over de vele gepleegde oorlogsmisdaden. Daardoor heeft Nederland zijn zelfbeeld nog onvoldoende gecorrigeerd en lijkt het juridische kwesties, zoals vervolging of herstelbetalingen, uit de weg te willen gaan. Systematische marteling en moord op – vermeende – politieke oppositie, zelfs binnen een uitgebreid systeem van gevangenkampen zoals ik ontdekte op Bali, classificeer ik in mijn boek wél als misdaden.
Daar komt bij dat de verantwoordelijke politici niet bij naam in de excuses zijn genoemd: zoals oud-premiers Willem Drees en Louis Beel en ook de laatste landvoogd van Nederlands-Indië, Huib van Mook. Zij dragen veel verantwoordelijkheid voor de naar – onvolledige – schatting honderdduizend Indonesische doden die er zijn gemaakt, en de vele mensen die slachtoffer werden van marteling, plundering of verkrachting.
Ook gaan excuses voor militaire misstanden voorbij aan een gesprek over de legitimiteit van de gevoerde oorlog. Indonesië heeft op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid uitgeroepen, en die is door Nederland destijds niet – en nu nog altijd niet volledig – erkend. Excuses zijn zeker belangrijk, maar als andere kwesties ermee uit de weg worden gegaan, lijkt dat meer op “afhechting” van de geschiedenis dan op de opening van een echte dialoog. En dat werkt niet goed voor een dekolonisatiedebat waarin je de oude structuren juist probeert te doorbreken.
In Nederland en België is het dekolonisatiedebat zeker in beweging en beide landen zetten belangrijke maatschappelijke, academische en politieke stappen. Maar ze hebben allebei ook nog wel een lange weg te gaan om hun koloniale verleden recht in de ogen te kunnen kijken. En Nederland loopt daarin wat mij betreft niet voor op België.