België vanuit zadelperspectief
België begrijpen van op het fietszadel. Dat is wat Flip van Doorn beoogt met De ronde van België. Het resultaat? Een eigenzinnig parcours en een veelzijdige cultuurgeschiedenis, waarin de koers koning is.
De koers is van ons, luidt de leuze van een Vlaams dagblad, en dat lijkt ook in het buitenland niemand te willen tegenspreken. Wie hecht aan het beeld van de Belgians die met een koersfiets onder hun kont geboren worden en elke morgen een cobblestone tussen de boterham leggen, moet tijdens de Vlaamse voorjaarsklassiekers maar eens een Angelsaksische wielerpodcast beluisteren.
Klimmen we voorbij het plateau van belgofiele platitudes, dan zitten we beter in het wiel van Flip van Doorn (1967). In zeven monsteretappes van gemiddeld vijfhonderddertig kilometer (en o ja, een proloog van zo’n zeventig kilometer) verkent de Nederlandse schrijver het terrain vague links en rechts van die stuiterende snelweg naar Frankrijk. De eindeloze ritten van De ronde van België doen wegdromen naar de ontstaansperiode van de wielersport. Zoek echter niet naar straffe avonturenverhalen. De belevenissen van de fietser zijn ondergeschikt aan het decor, tevens het hoofdpersonage van het boek: België.
Grote en kleine geschiedenissen volgen elkaar in dit boek op als bergjes in de finale van de Ronde van Vlaanderen
Een ouderwetse fietscomputer met sensor registreert finaal 3.762,5 kilometer. Dat is ruim de lengte van de laatste Ronde van Frankrijk. Op een zakdoek als België komt dat neer op veel draaien en keren, elkaar overlappende etappes, en het oprekken van de huidige landsgrenzen, waardoor bijvoorbeeld ook Parijs-Roubaix en de Amstel Gold Race deel uitmaken van deze Belgische cultuurgeschiedenis. Het totaaltraject is zo indrukwekkend dat je de auteur van ironie verdenkt bij de verontschuldiging dat het “onmogelijk is om volledig te zijn”.
De namen en parcoursen van de ritten zijn losjes geïnspireerd op bestaande wielerwedstrijden, de een al aansprekender dan de ander (of kende u de Kempen Classic?). De volgorde van de etappes volgt min of meer de chronologische geschiedenis van België. Zo vat de Waalse Pijl (rit één) aan met een bezoek aan het “kind van Sclayn” in Andenne, het neanderthalermeisje dat bekendstaat als “oudste Belg”. En zo komt het dat we pas in de Brabantse Pijl (rit vijf) daadwerkelijk België binnenrijden. Dan passeert de auteur het Paleizenplein om aan paal 1831 “net als de Nederlandse prins Frederik via de Naamsepoort Brussel te verlaten”. Op die manier wordt de verplaatsing in de ruimte en de tijd voortdurend door elkaar geweven. Soms voelt dat wat gekunsteld aan, maar op andere momenten heel natuurlijk, bijvoorbeeld wanneer de belle époque en de Eerste Wereldoorlog worden opgehangen aan Gent-Wevelgem (rit zes). Via de ooit zo mooie kust gaat het daarin naar de Westhoek met haar soldatenkerkhoven en plugstreets, zoals Britse soldaten de onverharde stroken nabij Ploegsteert noemden.
Vormt de algemene Belgische geschiedenis het chronologische raamwerk van het boek, dan wordt de vaderlandse wielergeschiedenis behandeld wanneer die zich onderweg aandient. En dat doet ze zo ongeveer overal. Afgaande op de keren dat Van Doorn halthoudt bij wielergerelateerde standbeelden, straatnamen en plaquettes (met de “onvermijdelijke” verzen van wielerdichter Willie Verhegghe), mag het verbazen dat het overzicht van de ongemakken achteraan in het boek geen versleten remblokken bevat.
© Nationaal Archief Nederland
Vanzelfsprekend worden alle gebeurtenissen behandeld die tot het collectieve wielergeheugen van België behoren, zoals de regenboogdrama’s in Ronse: wordt Rik Van Looy in 1963 finaal voorbijgesneld door zijn knecht Benoni Beheydt, dan verliest Claude Criquielion er in 1988 de wereldtitel nadat hij in de dranghekkens wordt gereden door de Canadees Bauer. Of het overlijden van Jean-Pierre Monseré in het Kempense Lille: de “banale alledaagsheid” van de Gierlebaan staat in schril contrast met het dramatische voorval in 1971 waarbij de jonge wereldkampioen tijdens een kermiskoers tegen een verdwaalde auto aanrijdt. En de passage in Doornik rechtvaardigt evengoed het onterecht minder bekende verhaal van Hélène Dutrieu: wielerkampioene, variétéartieste, stuntrijdster én vliegtuigpilote tijdens de Eerste Wereldoorlog.
© Wikimedia Commons
De soepele aflossing tussen de geschiedenisverhalen en de wielerverhalen verzekert de vaart. Toch moet de vraag gesteld of het méér is dan twee spelers die om beurten op het toneel verschijnen. Had je een cultuurgeschiedenis van België kunnen schrijven zonder het over wielrennen te hebben? In elk geval niet zonder het over Eddy Merckx te hebben. De manier waarop Merckx wordt uitgespeeld als de personificatie van België, zorgt voor het onontbeerlijke cement in het baksteendikke boek. Samen met Brel en Magritte fungeert hij als terugkerend personage in zowat alle etappes. En eigenlijk daarvoor al. Zelfs in een chronologisch opgevatte geschiedenis staat er geen maat op Merckx, want hij gaat het neanderthalermeisje vooraf met een proloog in het Brusselse. Het boek begint op de plek waar de allergrootste opgroeide: het Goudvinkenplein / Place des Bouvreuils in Sint-Pieters-Woluwe.
© Nationaal Archief
De ronde van België beschouwt Vlaanderen en Wallonië niet als aparte entiteiten. Alle etappes overschrijden of toucheren de taalgrens. Zelfs in de Ronde van Vlaanderenstraat in Kwaremont rijden we deels op Waalse bodem. En zonder Waalse kasseien geen typisch Vlaamse hellingen. De meest authentieke “Vlaamse helling” vinden we trouwens in Henegouwen. In tegenstelling tot de kasseien van de Paterberg of de Koppenberg, die speciaal voor de koers worden aangelegd of herschikt, liggen de kinderkopjes van de Mont Saint-Laurent er een paar kilometer verderop nog bij “zoals God het ooit bedoeld heeft – gelijk in de dagen van Briek Schotte”, die weleens de laatste Flandrien wordt genoemd.
‘De ronde van België’ beschouwt Vlaanderen en Wallonië niet als aparte entiteiten. Alle etappes overschrijden of toucheren de taalgrens
In strak tempo denderen we door van de Eburonen naar de Flandriens, van Caesar naar de Keizer van Herentals (Rik Van Looy) en van Manneken Pis naar Monsieur Bordeaux-Paris (Herman Vanspringel). Grote en kleine geschiedenissen volgen elkaar op als bergjes in de finale van de Ronde van Vlaanderen. Als het op een bepaald moment in Waals-Brabant “even op is met verhalen” is ook de lezer bijna opgelucht dat hij mag uitblazen bij omgevingsbeschrijvingen. Een fraai beeld levert dat overigens niet altijd op. Heb je net gezellig meegefietst op jaagpaden en langs oude spoorwegen, dan doemt alweer een pijnlijk herkenbare schets op van de Belgische lintbebouwing en koterijencultuur.
© Marcel Anckaert, collectie KOERS. Museum van de Wielersport
Door dat alles weeft de schrijver ook zijn persoonlijke geschiedenis. Is het vanwege van zijn verre Belgische voorouders dat het land hem zo trekt? Of toch vooral vanwege de koers? We leren de jonge Flip kennen als verwoed handtekeningenjager bij de start- en aankomstplaatsen van Belgische wielerwedstrijden. Herinneringen aan worstenhelmen en politiemannen in lange oranje jassen verraden zijn leeftijd. Maar je hoeft geen vijftiger te zijn om te worden aangestoken door nostalgie naar de tijd dat Kuurne-Brussel-Kuurne nog echt tot de Belgische hoofdstad ging, de vierdaagse van Duinkerke nog echt vier dagen telde en de Grote Prijs Rik Van Steenbergen nog echt zo heette (in plaats van, jawel, de Kempen Classic).
De ronde van België haakt aan bij het bekende narratief van België als surrealistische creatie en slagveld van de wereldgeschiedenis, maar kleurt dat van onderuit in, met aandacht voor de lokale tradities van de voorbijglijdende dorpen en steden, van waaruit ook de verering van de wielerhelden ontstond. “België bestaat”, besluit Van Doorn. “Het ligt er echt, ik heb het zelf gezien.” Wie hem niet gelooft, zal de kuiten mogen insmeren.
Flip van Doorn, De ronde van België. Een cultuurgeschiedenis op twee wielen, Thomas Rap, Amsterdam, 2024, 768 p.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.