‘Averij’ van Robbert Welagen: een tijdelijk sterven
De tiende roman van Robbert Welagen is geen verhaal met een slim geconstrueerde plot zoals we dat van hem gewend zijn. Averij is een monomaan logboek van een ziekteproces, waarin Welagen alsnog literatuur wint uit een jaar waarin hij niet tot schrijven kwam.
In zijn vorige roman, Raam, sleutel, liet Robbert Welagen (1981) de schrijfster Ruth zeggen: “Over mezelf schrijven gaat me niet goed af. Ik weet dat leeftijdsgenoten er nogal bedreven in zijn, maar ik niet.” Dat klonk als een niet mis te verstane kritiek op de autobiografische tendens in de hedendaagse letteren. Welagen zelf staat een ander soort literatuur voor. Maar kijk, ook hij ontsnapt er niet aan: zijn nieuwe boek, Averij, is het verslag van de kankerdiagnose die hij kreeg en de behandeling van de ziekte – een jaar uit het leven van Robbert Welagen, en dus niet minder dan een autobiografische roman. Daarvoor geldt voorwaar wat het personage uit zijn vorige boek stelde: over zichzelf schrijven gaat hem niet bijster goed af.
© Tessa Posthuma de Boer
Dat blijkt al uit de eerste zin, ja zelfs het eerste woord van Averij: “Je bent alleen thuis.” Welagen wil zijn verhaal doen, maar kennelijk niet in de ik-vorm, en dus maakt hij gebruik van een verteller in de tweede persoon. Behalve dat dat reuzevermoeiend is, is het een slimme strategie, want dat vertelperspectief schept tegelijk zowel distantie als betrokkenheid. Hoewel de verteller duidelijk de trekken van Welagen heeft (hij is net als de auteur schrijver, woont afgelegen in een bos en krijgt lymfeklierkanker) vergeet je als lezer dankzij die jij-verteller al snel dat dit eigenlijk het persoonlijke relaas van Welagen is. Het is een manier om het navelstaarderige te neutraliseren dat veel autobiografisch proza aankleeft. Meer zelfs: doordat je als lezer consequent wordt aangesproken, lijkt het op de duur over jou te gaan. Dat zorgt ervoor dat het verhaal – zoals de kanker bij het hoofdpersonage – echt onder je huid gaat zitten.
Het verhaal gaat – zoals de kanker bij het hoofdpersonage – echt onder je huid zitten
Niet alleen over zichzelf schrijven is moeilijk, schrijven op zich blijkt lastig. Als aan het einde van het behandelingstraject een vriendin vraagt: “Heb je de afgelopen tijd eigenlijk aan een verhaal of een boek gewerkt?”, luidt het antwoord: “Nee. Ik heb geen woord geschreven. Er gebeurde niets in mijn hoofd.” (Heel interessant dat die bekentenis in een dialoog valt, en dus wel degelijk in de eerste persoon staat.) In zijn lijf daarentegen gebeurde van alles, waardoor het vergeestelijkte leven dat hij tot nu toe leidde bruusk vervangen wordt door een noodzakelijke preoccupatie met het lichaam. En met de ziekte verdwijnt niet alleen alle energie, maar ook de creatieve kracht. Dat wordt in het proza gereflecteerd.
Averij is dan ook geen verhaal zoals we dat van Welagen gewoon zijn. Geen slim geconstrueerde plot, maar losse notities en overpeinzingen waarin gespeeld wordt met platitudes. Het boek bestaat uit honderddrieënnegentig zeer korte hoofdstukjes die observaties bevatten uit het dagelijkse leven van een kankerpatiënt: de scans en de chemo, het ziek op de bank liggen, af en toe een kleine wandeling – een eindeloze opeenvolging van schijnbaar banale gebeurtenissen. Samen bieden ze de neerslag van een wereld die heel klein wordt, een leven dat stil komt te staan en onnoemelijk saai is. Onvermijdelijk is ook het verslag daarvan enigszins kleurloos en vlak. De eentonigheid en de kale stijl weerspiegelen de (gemoeds)toestand van de schrijver.
In hetzelfde gesprek met de vriendin ontkent hij tijdens zijn ziekte een dagboek te hebben bijgehouden: “Ik heb er weinig behoefte aan om het op papier nog een keer door te moeten maken.” Dat lijkt een paradoxale uitspraak, want dat is toch precies wat hij met Averij gedaan heeft? Maar eerder dan het ziekteproces te memoreren, wordt het gestileerd en zo wordt er alsnog literatuur gewonnen uit dat jaar waarin Welagen niet tot schrijven kwam. Het maakt van Averij een veel subtieler boek dan een kankerdagboek. Hoe triviaal bepaalde passages ook lijken, ze krijgen vaak een metaforische betekenis. Het is een techniek die Welagen in Antoinette al toepaste. Ook in die meesterlijke novelle zijn de gebeurtenissen minimaal (man bezoekt thermaalbad), maar wordt elke kleine handeling, elk detail opgeladen met symboliek. Dat is ook het geval in Averij.
Neem nu de op het eerste gezicht onbenullige scène waarin een stukje zilverfolie niet van de pot pindakaas gaat: “Je probeert het eraf te pulken met je nagel. Het lukt niet. Je probeert het van de andere kant, maar je krijgt er geen vat op.” Voor de zieke die hij is, wordt dat een beeld voor de tumor in zijn hals. Plots ziet hij overal tekenen:
Na het afwassen, als je de bak ondersteboven op het druiprek hebt gezet, blijven er drie stukjes bladgroen achter in de gootsteen. Ze kleven aan de roestvrijstalen wand en liggen rondom het putje. Met het topje van je wijsvinger vis je ze eruit. Alles moet schoon. Je gooit de restjes niet in de groenbak, maar in de prullenbak.
Zo zit het boek vol verwijzingen, spiegelingen en symbolen: een sperwer die verstrikt raakt in het prikkeldraad en sterft, dreigende voetstappen rond het huis. Alles doet denken aan de ziekte, alles doet denken aan de dood.
Welagen is een van de beste schrijvers van zijn generatie
Averij is zo een monotoon en monomaan logboek van een ziekteproces. Het woord logboek is hier doelbewust gekozen omdat Averij inderdaad geen dagboek is, wel een boek waarin gebeurtenissen worden bijgehouden, maar vooral omdat logboek net als averij een scheepsterm is. Scheepvaart is een motief, tot in de titel toe. “Je vindt het mooi. Een zacht woord. Averij. (…) Misschien kun je het harde ‘kanker’ vervangen door dit zangerige woord. Je hebt averij opgelopen.” Het is een metafoor die aansluit bij de (cliché)voorstelling van het leven als een boottocht op een nu eens rustige dan weer woelige zee. En ze maakt de ziekte minder abstract: “Als een bootje op zee ben je beschadigd geraakt. Je dobbert rond zonder ziel en er drijft water in de kajuit. Je bent overgeleverd aan de hulp van buitenaf, anders zul je zinken.”
Kenmerkend voor elk van Welagens romans tot nu toe was dat er telkens iemand verdween. Voor het eerst in tien boeken is dat hier niet het geval; de schrijver geneest: “Kanker is geen doodvonnis gebleken, het was een tijdelijk sterven.” Dat is een groot geluk, want Welagen is een van de beste schrijvers van zijn generatie. Averij is het boek waarmee hij leven op de dood herovert, en in die zin waarschijnlijk noodzakelijk, maar het is zeker niet zijn beste. Daarvoor mist het de subtiliteit van zijn andere werk. Het is vast maar een tijdelijk derven.
Robbert Welagen, Averij, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2024, 248 p.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.