Fietsend door het vreemde, buitenaardse landschap van een bouwterrein in de Brusselse rand navigeert Rob van Essen tussen vooroordelen en verlangens over zijn nieuwe thuisland. ‘Hoe goed voelde het niet om buiten het zicht van gezagsdragers of veiligheidsmaatregel in geluidloze samenspraak met de machinist de oversteek te regelen.’
Dat waren nog eens middagen. Toen ik in Amsterdam woonde, fietste ik na een dag hard schrijven om een uur of vier vaak langs de Amstel heen en weer naar Ouderkerk, een rondje van een klein uur. Het beurde me op, ik kwam altijd opgewekt thuis. “Wat, doe je dat op een gewone fiets?” vroegen mensen verbaasd. De bedoeling is dat je zoiets op een racefiets doet, dat zag ik tijdens dat rondje voortdurend om me heen, of niet zozeer om me heen als wel met grote snelheid langs me heen zoeven.
Voor mij hoefde dat niet. Op een gewone fiets zit je gewoon rechtop en zie je nog wat onderweg. En je moet onderweg wel wat zien. (Schrijf dat op een tegeltje en hang het op een plek waar vaak je oog op valt, zoals de binnenkant van de deur van het toilet.)
Op een gewone fiets zit je gewoon rechtop en zie je nog wat onderweg. En je moet onderweg wel wat zien
Onderweg zijn kan je overal maar de Amstel stroomt niet door Brussel. Dus toen ik eenmaal bij mijn verloofde in Brussel was ingetrokken moest er een andere route worden gevonden. Gelukkig ontdekte ik al snel het kanaal dat Brussel met Charleroi verbindt. Dat zou mijn nieuwe Amstel worden, besloot ik.
En zo fiets ik regelmatig vanuit Kuregem langs de westoever van het kanaal tot aan de sluis van Ruisbroek, waar ik oversteek om langs de oostoever terug te fietsen. De fietspaden aan weerszijden van het kanaal bestaan uit sterk van elkaar verschillende delen. Soepel asfalt, bonkige kasseien, aangestampt zand of grind – het traject doet nog het meest denken aan een teststraat voor fietsbanden.
Het dieptepunt qua wegdek bevond zich tot voor kort aan de westoever, tegenover de elektriciteitscentrale van Drogenbos. Lang reed je daar door een vreemd, buitenaards landschap, met grote zandhopen en betonnen bouwsels die eruit zagen als de restanten van een vorige beschaving, het decor van een postapocalyptische roman van J.G. Ballard. Het zand had ook het fietspad bedolven, met uitzondering van de gaten die dienden als opvang voor hemelwater.
© Google Maps
Dat decor is de afgelopen jaren verdwenen, omdat er op die plek een nieuwe brug over het kanaal is gebouwd. Tijdens die bouw werd extra zand aangevoerd door schepen die leeggeschept werden door een graafmachine die pal naast het fietspad stond geparkeerd. De grijper van de machine zwaaide over het fietspad heen en weer. Wanneer je aan kwam fietsen, moest je maar zien hoe je langs die heen en weer schietende grijper met zand kwam, of beter gezegd: er onderdoor.
In Nederland zouden aan beide kanten van de graafmachine waarschuwingsborden staan, en in gele hesjes gestoken verkeersregelaars die radiografisch contact met de machinist onderhielden en zo in samenspraak de doorgang van de fietsers regelden. (“Afstappen meneer, die borden staan er niet voor niets!”).
Wanneer je aan kwam fietsen, moest je maar zien hoe je langs die heen en weer schietende grijper met zand kwam
Of er zouden tijdelijke stoplichten geplaatst worden, die dan ook weer vergezeld zouden gaan van verkeersregelaars. (“Fiets aan de hand! Meneer, ik zeg het nog één keer!”) Of, en dat zou de meest waarschijnlijke Nederlandse oplossing zijn, het fietspad zou worden afgesloten en worden vervangen door een tijdelijke, met borden aangegeven alternatieve route, die de fietsers met een grote boog veilig om alle verstoringen heen leidde.
Maar we waren niet in Nederland. Hier moest je als je kwam aanfietsen zelf de aandacht van de machinist trekken, die dan zijn grijper even stil liet hangen en met een handgebaar aangaf dat je eronderdoor mocht. Altijd was dat weer een waagstuk, want had de man je wel gezien, maakte hij nou een handgebaar of niet? De vettige raampjes van zijn cabine boden geen al te helder zicht op de gebarentaal die daarbinnen werd gesproken.
Het ging altijd goed. En niet alleen bij mij. Nooit las ik ergens dat er langs het kanaal een fietser onder zand was bedolven, of een klap van de grijper had gekregen.
Voor de inwijkeling is het verleidelijk om deze toestand te benoemen als typisch Belgisch, omdat ze voldoet aan vooroordelen en vage ideeën over het land, vage verlangens misschien ook wel, verlangens naar een minder gereguleerde en wat anarchistischer maatschappij. Hoe goed voelde het niet om ver buiten het zicht van welke gezagsdrager of veiligheidsmaatregel dan ook in geluidloze samenspraak met de machinist de oversteek te regelen. Fier fietste je verder, zonder een schrammetje.
Je emigreert om te ontdekken hoe het thuis is
Maar achteraf vraag je je af hoe in andere landen zo’n situatie zou worden aangepakt. De kans lijkt vrij groot dat dit elders ter wereld op vergelijkbare nonchalante wijze geregeld zou worden. Je emigreert om te ontdekken hoe het thuis is. Wat ik meemaakte was niet typisch Belgisch, wat ontbrak was typisch Nederlands.