Toen een krant Philippe Gilbert omschreef als ‘de Waalse flandrien’ rolde Herman Chevrolet bijna lachend van zijn stoel. ‘Nu is het echt helemaal klaar’, dacht de sportschrijver. Maar zie: de term flandrien is levendiger dan ooit, zelfs in de economie en de politiek. Hoog tijd om met Chevrolet en Bieke Purnelle, nog zo’n pen die het wielerleven extra kleur geeft, een boompje op te zetten. Over de koers in het algemeen en flandriens in het bijzonder. ‘Het is allemaal fictie en theater.’
Herman Chevrolet aarzelde een beetje toen hij werd gevraagd voor dit interview. Toch zou een gesprek over flandriens zonder hem bijna een gotspe zijn: in 2007 schreef hij voor De Arbeiderspers De Flandriens – opkomst en ondergang van een wielersoort, een schitterend gedocumenteerd boek over het begrip dat te pas en te onpas wordt gebruikt. Daarin deconstrueert hij de mythe over de flandrien als de noeste, tegen wind en kasseien beukende renner helemaal. Later schreef hij nog een boek over Briek Schotte, “de laatste flandrien”, en het prachtige Het feest van list en bedrog, volgens de ondertitel “een sinistere geschiedenis van de wielersport”. Chevrolet schreef nog tal van andere wielerboeken, en was jarenlang een vaste medewerker van het wielertijdschrift De Muur.
Vanwaar dan de aarzeling om deel te nemen aan dit gesprek? Hij voelt zich een beetje uitgepraat en vooral uitgeschreven over het wielrennen. Daarom is hij ook gestopt met zijn bijdrages aan De Muur. “Op een bepaald moment ga je jezelf toch iets te veel herhalen, of denk je dat je alles al eens hebt gezien en beschreven”, vindt de in het West-Vlaamse Tielt geboren Chevrolet, die alweer enkele decennia in Amsterdam woont.
Dat hij toch instemde met dit dubbelinterview over flandriens had veel, zo niet alles te maken met de gesprekspartner: Bieke Purnelle. Zij is niet alleen directeur van RoSa, het kenniscentrum voor gender, feminisme en gelijke kansen, maar ook freelancejournalist. Purnelle schrijft veel over maatschappelijke kwesties, maar daarnaast ook over haar grote passie, het wielrennen. Voor De Standaard verzorgt ze met enige regelmaat (tijdens de Tour zelfs dagelijks) de column ‘Bieke à Bloc’, waarin ze met kennis én mededogen schrijft over de dwangarbeiders van de weg.
Ook Purnelle wilde Chevrolet graag ontmoeten. “Ik laat er zelfs de eerste bergetappe in de Vuelta voor schieten”, lacht ze bij aankomst op een zonovergoten terras in Antwerpen. “Ach, de Ronde van Spanje duurt nog lang, en een echte bergetappe kun je dit nog niet noemen”, sust Chevrolet meteen, maar daar is Purnelle niet zo van overtuigd. “Wat ze in het Baskenland heuveltjes noemen, zijn voor ons toch bergen. En bij de Basken wordt altijd fijn gekoerst, ik kijk graag naar de wedstrijden in die regio.”
En zo zijn ze vertrokken voor een ritje van een uur of drie. Twee taalvaardige wielerliefhebbers die prikjes uitdelen, vragen stellen, aan een half woord van de ander genoeg hebben om in te pikken met een anekdote, herinnering of bedenking, en die zich gezamenlijk opwinden over gemakzuchtige commentatoren of te veeleisende wielercolumnisten die denken dat het al te eenvoudig is om een koers te winnen. Purnelle: “Mensen doen soms alsof het niets is. Wout Van Aert zou dit voorjaar alles winnen! Maar dat is natuurlijk onzin. Dan denk ik, jongens, doe toch eens een beetje normaal.”
“Tiens”, merkt Chevrolet droogjes op, “waar ik woon dacht men nochtans dat Mathieu van der Poel alles zou gaan winnen.” Heerlijk vonden ze het beiden toen Wout Van Aert na zijn tijdrit op de Olympische Spelen van 2021, waarin hij zesde werd, reageerde op een tweet van journalist Hans Vandeweghe, die zijn prestatie een afknapper van formaat noemde. Van Aerts korte repliek: “sorry, Hans.” Het illustreert volgens hen de mondigheid en scherpte van een nieuwe generatie coureurs. Moderne renners die zich goed voorbereiden, uiterst professionele begeleiding krijgen in uitstekende teams, en niet zelden welbespraakt zijn. Een sterk contrast met wat we over het algemeen verstaan onder een flandrien. Toch?
Geuzennaam
Daarvoor moeten we terug in de tijd, op zoek naar waar de term vandaan komt. Flandrien was ooit een scheldnaam, een denigrerende stempel die Franstalige journalisten gebruikten om ietwat dommige Vlaamse renners te omschrijven. Die waren lomp en onbehouwen, toch volgens de toenmalige wielerelite. Maar toen de Vlamingen het langzaam maar zeker wat beter begonnen te doen, werd de term flandrien overgenomen als een geuzennaam.
“En eigenlijk gaat het nog wat verder dan dat”, vertelt Chevrolet. “Niemand schijnt dat nog te beseffen, maar rond de vorige eeuwwisseling en in de jaren 1910 was wielrennen in Vlaanderen echt een ondergeschoven kindje. Arbeiders deden niet aan sport, ook niet aan wielrennen, want ze konden geen fiets betalen. Ze lazen ook geen kranten, waardoor ze niets wisten over het wielrennen. En de Vlaamse elite deed niet aan wielrennen, wel aan kanovaren en een beetje aan voetbal. Wielrennen was bij uitstek een Franstalige sport, die gedomineerd werd door Franstalige fietsmerken, Franstalige sponsors en Franse wedstrijden. Dat veranderde een klein beetje in 1908, toen Cyrille Van Hauwaert uit Moorslede als eerste Belg ooit eerst Milaan-San Remo en daarna Parijs-Roubaix won. Daar is vervolgens Karel Van Wijnendaele, een sportjournalist die wel van wielrennen hield, vol op gesprongen en mee aan de haal gegaan in zijn krant SportWereld. Van Wijnendaele heeft de sport toen de Vlaams-nationale hoek ingetrokken, en daar een verhaal rond gebouwd: wij Vlamingen moeten niet onderdoen voor de Fransen! En door zelf wedstrijden te organiseren en op te treden als ploegleider, heeft hij er ook nog flink aan verdiend.”
© Wikimedia Commons
Karel Van Wijnendaele, in Torhout geboren als Karel Steyaert in een gezin met vijftien kinderen, wordt vaak in één adem genoemd met het begrip flandrien. Velen denken ook dat hij de term uitvond, maar dat is dus niet zo. Wat hij wel deed, was na het prille succes van Van Hauwaert – wiens voornaam hij consequent op z’n Vlaams spelde als Cyriel – inspelen op de rivaliteit die er was tussen de Vlaamse renners. Daarmee werden toen coureurs uit “de Vlaanderengouwen” bedoeld, West- en Oost-Vlaanderen dus. Renners uit de Kempen of Limburg, dat was een ander ras. Vlaamse renners hadden volgens SportWereld meer intelligentie, want naast “een breedgespannen sterke borstkas” en “een forsigen kop” hadden ze ook “een schrandere geest, een helder vernuft, een juist oordeel, een ver doorzicht” én “een onwrikbaren wil en een energiek karakter”.
Maar omdat er in Vlaanderen erg weinig wedstrijden waren en veel wegen eigenlijk te slecht om op te fietsen, ging Van Wijnendaele pistewedstrijden organiseren met renners uit West- en Oost-Vlaanderen. Die fietsten dan tegen elkaar, onder andere in de Zesdaagse van Brussel, waar een journalist van Le Soir hen bedacht met de bijnaam “les flandriens”. En dat was gezien de slechte reputatie van de Vlamingen toen in Noord-Frankrijk en Franstalig België bepaald niet als een compliment bedoeld.
“Ze werden echt gezien als lomp, en ze reden zeker niet voor ’s lands eer. De draai die Van Wijnendaele eraan gaf, interesseerde hen geen zier. Ze reden voor het geld, en waren daarom altijd bereid om voor een flinke som een koers te verkopen. Maar omdat ze ook wel eens wonnen in die zesdaagses, verschenen er in de Franstalige kranten steeds vaker verhalen over de flandriens. Een term die door Van Wijnendaele en daarna door zijn Vlaamse collega’s gretig werd overgenomen, als een geuzennaam. Wat we nu bedoelen met flandrien, dat heeft dus helemaal niets meer te maken met de oorsprong van dat woord”, zegt Chevrolet.
© Koos Breukel
Opmerkelijk vindt Chevrolet wel dat de term flandrien langzaam maar zeker uit de kolommen van de kranten verdween. In de jaren vijftig en zestig werd het begrip nauwelijks nog gebruikt. “Ik heb gesproken met mensen die toen koersten, zoals Roger Decock uit Izegem, die in 1952 de Ronde van Vlaanderen won. Die had geen idee wat het betekende. Toen Karel Van Wijnendaele in 1961 overleed, stonden er twee volle pagina’s over zijn leven in SportWereld, maar het woord flandrien kwam er niet één keer in voor.”
Chevrolet: ‘Eigenlijk is het een mysterie hoe een term die twintig jaar lang in onbruik was, in de jaren 1970 opnieuw werd gelanceerd’
Het begrip kwam weer op in 1973, toen Stan Lauryssens, een reporter bij De Nieuwe Gazet, het boek De Flandriens publiceerde, met een foto van een door modder haast onherkenbare Roger De Vlaeminck in zijn Brooklyn-wieleroutfit op de kaft, dokkerend over de natte Noord-Franse kasseien tussen Compiègne en Roubaix. “Daar dook dat woord plots weer op, uitgerekend in die context. Misschien heeft Lauryssens het ergens gehoord of in de krant gelezen, maar eigenlijk is het een mysterie hoe die term, die twintig jaar lang in onbruik was geweest, daar opnieuw werd gelanceerd”, zegt Chevrolet.
Iedereen flandrien?
De eerste keer dat Bieke Purnelle het woord oppikte, was toen ze verhalen hoorde over Briek Schotte, de coureur die uitgerekend door alweer Franstalige journalisten “de laatste flandrien” werd genoemd, niet toevallig ook de titel van het boek dat Chevrolet over Schotte schreef. Maar de laatste was hij lang niet. Integendeel, zowat iedereen die hard werkt op een fiets is de afgelopen decennia wel eens met die erenaam bedacht, want dat is het ondertussen wel geworden. Zelfs buitenlanders krijgen de naam toebedeeld. Steve Bauer was de Canadese flandrien, Juan Antonio Flecha de Spaanse flandrien en Sean Kelly de Ierse flandrien. Je zou bijna gaan denken: was het voor iedereen maar zo makkelijk om Vlaming te worden.
© Wikimedia Commons
“Dat is wel een interessante bedenking”, zegt Purnelle. “Het blijft natuurlijk wel zo dat als je als renner in het klassieke werk een topper wil worden, dat je dan naar Vlaanderen verhuist. Veel jongens komen hier aan op hun vijftiende, zestiende, zoals de Ier Sam Bennett, die wel in Menen is geboren omdat zijn vader daar voetbalde, maar pas als tiener terugkwam en hier in een gastgezin woonde. Je moet er dus wel iets voor over hebben. Eigenlijk hebben die buitenlanders meer weerbaarheid, en ze komen naar hier om hun leven te verbeteren.”
Ook buitenlanders worden ‘flandrien’ genoemd. Je zou bijna denken: was het voor iedereen maar zo makkelijk om Vlaming te worden
Chevrolet: “Ze doen wat de Vlamingen deden toen ze naar Frankrijk trokken. Sean Kelly, dat is eigenlijk hetzelfde verhaal. Of de Afrikaanse renners die nu erg in opkomst zijn, zoals de Eritreeër Biniam Girmay, die afgelopen lente Gent-Wevelgem won. Dat ouderwetse begrip flandrien, dat past perfect bij die Afrikaanse lichting.” Purnelle: “In alle betekenissen die het woord al heeft gehad, dat doorzettingsvermogen, de onverzettelijkheid, willen afzien, dat staat wel centraal. Samen met een zekere aanvalslust en het strijden tegen de weerselementen, of het nu sneeuwt of 40 graden is.” Chevrolet. “En de wil om zo je leven te verbeteren. Waarmee Bieke meteen de nieuwe en misschien wel definitieve definitie van een flandrien heeft geformuleerd. Ik stel voor dat we deze definitie behouden.”
Purnelle: “Dat mag, maar dan wil ik ook graag de vrouwen erbij. Als er iemand een flandrienne was, dan was het wel Yvonne Reynders, die in de jaren 1950 en ’60 vier keer wereldkampioene werd. Vergeet niet dat vrouwen heel lang niet hebben mogen fietsen, de eerste officiële kampioenschappen kwamen er pas eind jaren vijftig. Hoe daar over werd geschreven in de kranten, dat hou je niet voor mogelijk. Journalisten schreven dat het een schande was, dat het onelegant was, dat het manwijven waren. Victoire Van Nuffel vertelde me hoe ze in de jaren vijftig en zestig in Vlaanderen wedstrijden reed voor een pak waspoeder of een tafelkleed. Daarom is ze in Frankrijk gaan fietsen, daar kreeg ze tenminste betaald. De Belgische wielerbond was toen nog heel misogyn, vrouwen moesten flink moeite doen om aanvaard te worden als wielrensters.”
Purnelle: ‘Als er iemand een flandrienne was, dan was het wel Yvonne Reynders, die vier keer wereldkampioene werd’
En toch was het geen flandrien of flandrienne waardoor Purnelle definitief een koersaficionado werd. “Toen ik opgroeide keken mijn ouders en grootouders altijd naar de koers. Je kan dan denken zoals mijn kinderen, boring, en weglopen, of je kunt interesse krijgen. Ik keek mee, en ik raakte gewend aan lelijke mijnwerkers met kromme benen, maar plots op een zaterdag in de vroege jaren 1980, was daar ene Fons De Wolf. Dat is de eerste die mij getriggerd heeft. Een ranke man met wat langer haar en een wipneus. Ik was negen toen hij Milaan-San Remo won, dat is mijn vroegste koersherinnering. Fons viel mij op, en ik ben de koers blijven volgen. We keken naar de Vlaamse klassiekers, en de zomervakantie betekende voor mij en mijn broer kijken naar de Tour de France. Ik ben in een dorp opgegroeid, er was verder ook niets te doen. En na de etappe gingen we de wedstrijd naspelen, met kleine plastic renners en dobbelstenen.”
Koers is een verhalende sport
Dat de term flandrien in de loop der tijd een andere invulling heeft gekregen, daar zitten Chevrolet en Purnelle niet zo mee, het is gewoon zo. “Woorden krijgen de lading of de betekenis die je eraan geeft. Sociolinguïstiek is een vrij recente discipline, maar ik vind het wel erg interessant om naar taal te kijken binnen de context van wat er op dat moment cultureel en maatschappelijk leeft en heerst, ook binnen bepaalde contexten en groepen. Dat fluctueert. Als jij wilt dat flandrien zus of zo betekent, dan kan dat. Je kunt dat woord claimen, en nu wordt het door velen geclaimd, ook buiten de wielersport. Dat heeft Van Wijnendaele uiteindelijk ook gedaan. Hij heeft het begrip geclaimd, en er uit politieke en commerciële overwegingen een nieuwe lading aan gegeven. Hij was een flamingant en commerçant en heeft het begrip flandrien daar volop voor gebruikt, en soms misbruikt. Toen Philippe Thys in 1913, 1914 en 1920 de Tour de France won mocht daar van hem geen aandacht aan worden geschonken, want Thys was een Franstalige Brusselaar”, zegt Purnelle.
Het kwalijke is niet zozeer dat Van Wijnendaele die term claimde en er zijn eigen draai aan gaf, vindt Chevrolet, maar wel dat het nog altijd doorwerkt in hoe in Vlaanderen naar het wielrennen wordt gekeken. “Toen de Tour in 2019 in Brussel startte, was het in kranten en op tv al Eddy Merckx wat de klok sloeg. Maar aan Thys, in tegenstelling tot Merckx wel een echte Brusselaar, werd op de tv geen seconde aandacht besteed. Ik vind dat onbegrijpelijk, en eigenlijk een beetje schokkend.”
© Theo Beck
Enkele decennia later is Purnelle een van de origineelste schrijvers in wielerland, maar de term flandrien duikt haast nooit op in haar verhalen en columns. Ze aarzelt om de term te gebruiken, niet alleen omdat het een cliché is geworden, maar net ook omdat iedereen hem gebruikt. De term wordt in de traditie van Van Wijnendaele gebezigd door nationalisten die de koers gebruiken voor hun politieke agenda, door bedrijfsleiders die hun werkvolk aanporren om de handen uit de mouwen te steken, en door kranten die de term invullen vanuit commerciële overwegingen. Aan beide heeft Purnelle weinig boodschap. “Zo’n slogan als ‘de koers is van ons’, ik heb daar absoluut niets mee. Voor mij is de koers van iedereen.” Al erkent Purnelle dat de slogan helemaal past in de traditie van Van Wijnendaele, die de term flandrien ook lanceerde uit commerciële overwegingen.
Bovendien, zo vult Chevrolet aan, is die slogan illustratief voor een soort Vlaamse kortzichtigheid, waarbij “de koers” wordt beperkt tot een zestal weken in het voorjaar. “Er wordt het hele jaar door gekoerst, er zijn schitterende meerdaagse wedstrijden die nooit het scherm of de krant halen, omdat Vlamingen denken dat het wielerseizoen draait rond die paar koersen bij ons in het voorjaar. Dat is erg jammer.”
Chevrolet: ‘Een echte liefhebber kan het niets schelen of een winnaar een Vlaming, een Noor of een Sloveen is’
Chevrolet ziet het wielernationalisme en chauvinisme toenemen, zowel in Nederland als Vlaanderen, en dat vindt hij betreurenswaardig. “Een echte liefhebber kan het niets schelen of een winnaar een Vlaming, een Noor of een Sloveen is. Echte liefhebbers kan het zelfs bijna nauwelijks schelen wie wint, want het echte mooie is natuurlijk het verhaal achter de koers”, vindt Chevrolet.
Net daarom hangen er zoveel mythes rond de koers, omdat het een verhalende sport is. “Je mag nooit vergeten dat het wielrennen, anders dan sporten als voetbal of rugby, is ontstaan uit puur commerciële overwegingen. Er moesten fietsen, auto’s en banden worden verkocht, en ook kranten. Het is geen toeval dat kranten nog altijd organisator zijn van wielerwedstrijden. Nu is alles uitgebreid te zien op televisie, maar in de beginjaren van de koers was dat natuurlijk niet het geval. Om kranten te verkopen, werden de meest heroïsche verhalen opgetekend. En je kon schrijven wat je wilde, want er was niemand om het te controleren. De prestaties van renners zoals Fausto Coppi werden danig opgeklopt. Maar als men dat op tv zou hebben vertoond, dan zou iedereen in slaap zijn gevallen van verveling. Daarom werden er ook verhalen gefantaseerd en ontstonden er wielersoorten als de flandrien”, zegt Chevrolet.
Purnelle: ‘Als je van literatuur en theater houdt, hou je volgens mij ook van wielrennen, want dat is in essentie gewoon hetzelfde’
“Het is allemaal fictie en theater”, vult Purnelle aan. “Zo leg ik het ook altijd uit aan mensen als ze me vragen wat ik zo fascinerend vind aan wielrennen. Het is nu iets minder, maar lange tijd deden intellectuelen en mensen die van theater en literatuur houden echt neerbuigend over wielrennen. Maar als je van literatuur en theater houdt, dan hou je volgens mij ook van wielrennen, want dat is in essentie gewoon hetzelfde. Vroeger kreeg ik dat aan niemand verkocht, nu gaat dat steeds beter. Vrienden die me twintig jaar geleden onbegrijpend aanstaarden, staan nu tijdens de Ronde van Vlaanderen in een viptent. Dan denk ik: ha!”